ECLI:NL:CRVB:2024:1776
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante en de geschiktheid van geselecteerde functies
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die haar beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Het Uwv had de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 27 augustus 2021 vastgesteld op 53%. Appellante, die voorheen als pedagogisch medewerker werkte, had zich ziekgemeld met fysieke en mentale klachten. Na een medisch onderzoek door het Uwv, dat leidde tot de vaststelling van haar arbeidsongeschiktheid, heeft appellante bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de klachten van appellante adequaat waren beoordeeld.
Tijdens de zitting op 20 juni 2024 heeft appellante, bijgestaan door haar advocaat, haar standpunt toegelicht. Het Uwv werd vertegenwoordigd door een medewerker. Appellante betoogde dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met haar klachten, met name het krachtverlies in haar handen, en voerde aan dat zij niet in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. De Raad heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat er geen medische onderbouwing was voor haar claims. De Raad onderschreef de bevindingen van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv de geselecteerde functies passend had gemotiveerd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waardoor de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid op 53% in stand bleef. Appellante kreeg geen vergoeding voor proceskosten en het griffierecht werd niet teruggegeven.