ECLI:NL:CRVB:2024:1776

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 september 2024
Publicatiedatum
17 september 2024
Zaaknummer
22/3845 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante en de geschiktheid van geselecteerde functies

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die haar beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Het Uwv had de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 27 augustus 2021 vastgesteld op 53%. Appellante, die voorheen als pedagogisch medewerker werkte, had zich ziekgemeld met fysieke en mentale klachten. Na een medisch onderzoek door het Uwv, dat leidde tot de vaststelling van haar arbeidsongeschiktheid, heeft appellante bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de klachten van appellante adequaat waren beoordeeld.

Tijdens de zitting op 20 juni 2024 heeft appellante, bijgestaan door haar advocaat, haar standpunt toegelicht. Het Uwv werd vertegenwoordigd door een medewerker. Appellante betoogde dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met haar klachten, met name het krachtverlies in haar handen, en voerde aan dat zij niet in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. De Raad heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat er geen medische onderbouwing was voor haar claims. De Raad onderschreef de bevindingen van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv de geselecteerde functies passend had gemotiveerd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waardoor de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid op 53% in stand bleef. Appellante kreeg geen vergoeding voor proceskosten en het griffierecht werd niet teruggegeven.

Uitspraak

22/3845 WIA
Datum uitspraak: 12 september 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 december 2022, 22/2726 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 27 augustus 2021 terecht heeft vastgesteld op 53%.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. B.B.A. Willering, advocaat, hoger beroep ingesteld en een stuk ingezonden. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 20 juni 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Willering. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als pedagogisch medewerker voor gemiddeld 24,94 uur per week. Met ingang van 28 april 2018 heeft zij zich ziekgemeld met fysieke en mentale klachten. Na beëindiging van haar dienstverband heeft het Uwv appellante een uitkering op grond van de Ziektewet toegekend. Met ingang van 25 april 2020 heeft het Uwv aan appellante een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 36,26%.
1.2.
Naar aanleiding van een door het Uwv op 11 juni 2021 ontvangen melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid heeft appellante op 27 augustus 2021 het spreekuur van een arts van het Uwv bezocht. Deze arts heeft na een psychisch en lichamelijk onderzoek in zijn rapport van 30 augustus 2021 vastgesteld dat de functionele mogelijkheden van appellante gewijzigd zijn. Hij acht appellante belastbaar met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 30 augustus 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet geschikt is voor het laatste werk. Hij heeft vervolgens drie functies geselecteerd en op basis van de lonen in deze functies de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 53%. Bij besluit van 30 augustus 2021 heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante vanaf 27 augustus 2021 vastgesteld op 53% en in aansluiting op de loongerelateerde WGAuitkering met ingang van 10 december 2021 een WGA-vervolguitkering toegekend.
1.3.
Het tegen dat besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 25 april 2022 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daaraan liggen rapporten ten grondslag van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien voor een aanvullende beperking. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat de gewijzigde FML van 12 april 2022 geen wijziging in de mate van arbeidsongeschiktheid brengt.
Uitspraak van de rechtbank
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. Alle naar voren gebrachte klachten zijn op een zorgvuldige en duidelijke wijze betrokken bij de medische beoordeling. Dat geldt ook voor de eigen bevindingen van de artsen van het Uwv uit psychisch en lichamelijk onderzoek en voor de in het dossier aanwezige informatie van de behandelend sector. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de medische belastbaarheid van appellante per 27 augustus 2021 in zijn rapport op overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden gemotiveerd en voldoende uitgelegd waarom niet meer of andere beperkingen zijn aangenomen. Wat appellante heeft aangevoerd, maar zonder medische onderbouwing is gebleven, geeft geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de medische onderbouwing van het bestreden besluit en de FML van 12 april 2022. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in haar rapport voldoende heeft uitgelegd waarom de geselecteerde functies voor appellante geschikt zijn. De signaleringen zijn voldoende toegelicht. De stelling van appellante dat zij gezien haar klachten en beperkingen de functies niet kan vervullen, is in feite gericht tegen de vastgestelde FML van 12 april 2022. Zoals hiervoor is geoordeeld, heeft de rechtbank geen reden om aan die vaststelling te twijfelen.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is in hoger beroep gekomen voor zover de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 27 augustus 2021 is vastgesteld op 53%. Zij heeft in hoger beroep het standpunt gehandhaafd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met haar klachten en beperkingen. In het bijzonder heeft zij erop gewezen dat zij vanwege krachtverlies in haar handen en vingers niet in staat is de werkzaamheden in de geselecteerde functies te verrichten. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante verwezen naar een uitdraai uit haar patiëntdossier van Xpert Handtherapie Nederland B.V. van 25 september 2023. Appellante is op 7 juni 2023 geopereerd aan haar linkerpols en stelt zich op het standpunt dat haar klachten hiermee objectiveerbaar zijn.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden, of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid in de zin van de Wet WIA op 53% per 27 augustus 2021 in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van de gronden die zij al in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak afdoende gemotiveerd in haar overwegingen besproken. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de getrokken conclusies door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De overwegingen van de rechtbank worden onderschreven. De Raad voegt daaraan het volgende toe.
4.3.
Naar aanleiding van de beroepsgrond van appellante in hoger beroep dat zij in haar belastbaarheid beperkt wordt door handklachten, bestaande uit krachtverlies, stijfheid en pijn en waarvoor zij vanaf maart 2022 injecties heeft gekregen, wordt overwogen dat medische stukken ontbreken die aanknopingspunten kunnen bieden voor twijfel aan de juistheid van het medisch standpunt van het Uwv. Appellante heeft geen stukken ingezonden waaruit blijkt dat zij ter vermindering van krachtverlies in handen en vingers sinds maart 2022 injecties toegediend heeft gekregen. De in hoger beroep ingebrachte uitdraai uit haar patiëntdossier van Xpert Handtherapie Nederland B.V. beschrijft een operatie aan de pols op 7 juni 2023, maar biedt geen aanknopingspunten dat er een relatie wordt gelegd met de hand- en vingerklachten van appellante ten tijde in geding, 27 augustus 2021. Nu de voor het Uwv werkzame arts bij spreekuuronderzoek op 27 augustus 2021 heeft vastgesteld dat de knijpkracht in de handen goed was en alle bewegingen mogelijk waren, ziet de Raad geen reden voor twijfel aan de juistheid van de voor appellante vastgestelde belastbaarheid.
4.4.
De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat het Uwv voldoende en inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellante. Uitgaande van de juistheid van de FML zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht passend.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante op 53% in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten. Ook krijgt zij het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit, in tegenwoordigheid van D. Schaap als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 september 2024.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
(getekend) D. Schaap