ECLI:NL:CRVB:2024:1760
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid en herbeoordeling van medische beperkingen
In deze zaak staat de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant centraal, die per 18 april 2021 is stopgezet omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant betwist deze beslissing en stelt dat hij meer medische beperkingen heeft dan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft aangenomen. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd. De Raad oordeelt dat de medische en arbeidskundige onderbouwing van het Uwv voldoende is en dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellant.
Het proces begon met een herbeoordeling van appellant, die sinds 2014 ziek was en aanvankelijk volledig arbeidsongeschikt werd geacht. Na een verzoek om herbeoordeling door de werkgever, heeft het Uwv de WIA-uitkering beëindigd op basis van een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die op 4 februari 2021 is opgesteld. Appellant heeft bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing ook ongegrond verklaard, wat heeft geleid tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Raad heeft de argumenten van appellant in hoger beroep beoordeeld, waaronder de stelling dat zijn psychische klachten niet correct zijn vastgesteld. De Raad concludeert dat de rechtbank en het Uwv de medische situatie van appellant zorgvuldig hebben beoordeeld en dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en houdt de beëindiging van de WIA-uitkering in stand, zonder vergoeding van proceskosten voor appellant.