ECLI:NL:CRVB:2024:1754
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant door het Uwv en de rol van deskundigen in het proces
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, vastgesteld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 75,62% per 23 augustus 2018. Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J.J. Bronsveld, betwistte deze vaststelling en stelde dat het Uwv ten onrechte niet alle door de deskundige genoemde beperkingen had overgenomen. De Raad heeft het standpunt van appellant niet gevolgd en oordeelde dat het Uwv de arbeidsongeschiktheid correct had vastgesteld.
Het procesverloop begon met een hoger beroep ingesteld door appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Tijdens de zitting op 9 maart 2022, die via videobellen plaatsvond, werd appellant bijgestaan door zijn advocaat, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. W.P.F. Oosterbos. De Raad benoemde psychiater dr. F.B. van der Wurff als onafhankelijke deskundige, die op 12 december 2022 rapporteerde over de psychische toestand van appellant. De deskundige concludeerde dat appellant een ernstige depressieve stoornis had, wat invloed had op zijn arbeidsmogelijkheden.
Echter, de Raad oordeelde dat de conclusies van de deskundige niet overtuigend waren en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die de FML van 24 januari 2023 had opgesteld, goed onderbouwde redenen had om de beperkingen van appellant vast te stellen. De Raad concludeerde dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht had vastgesteld en dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de FML. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep tegen het besluit van het Uwv werd ongegrond verklaard. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 4.375,-.