ECLI:NL:CRVB:2024:1738

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 augustus 2024
Publicatiedatum
5 september 2024
Zaaknummer
24/15 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid met medische en arbeidskundige onderbouwing

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn WIA-uitkering door het Uwv. Appellant, die zich ziek had gemeld met fysieke klachten, had een WIA-uitkering aangevraagd, maar het Uwv had deze aanvraag afgewezen omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting waar appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. D.D. Pietersz, en het Uwv werd vertegenwoordigd door E.S. Träger. De Raad heeft vastgesteld dat de medische en arbeidskundige onderbouwing van het Uwv voldoende was en dat de geselecteerde functies passend waren voor appellant. De rechtbank had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en de Raad heeft deze uitspraak bevestigd. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie gepresenteerd die zijn standpunt onderbouwde. De Raad concludeert dat er geen reden is om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv en dat er geen grond is voor het toekennen van een schadevergoeding. De uitspraak van de rechtbank blijft in stand, en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Uitspraak

24/15 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
23 november 2023, 22/5524 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 28 augustus 2024
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D.D. Pietersz, advocaat, hoger beroep ingesteld en een verzoek om schadevergoeding ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 25 juli 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Pietersz. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.S. Träger.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als medewerker algemeen schoonmaakonderhoud voor gemiddeld 30,38 uur per week en als facilitair medewerker voor gemiddeld 14,94 uur per week. Op 23 januari 2020 heeft hij zich voor beide functies ziekgemeld met fysieke klachten. Appellant heeft op 26 oktober 2021 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Er heeft een telefonisch spreekuur plaatsgevonden met een arts van het Uwv. Deze arts heeft de beperkingen van appellant neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 30 december 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk, maar wel voor drie andere (voorbeeld)functies. Berekend is dat appellant 10,30% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft bij besluit van 6 januari 2022 de WIA-aanvraag van appellant met ingang van 16 januari 2022 afgewezen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.2.
Appellant heeft zich per 3 februari 2022 ziekgemeld met toegenomen fysieke klachten. Bij besluit van 15 februari 2022 heeft het Uwv geweigerd appellant met ingang van 3 februari 2022 een Ziektewetuitkering toe te kennen, omdat appellant langer dan 104 weken ziek is. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.3.
Een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat op 16 januari 2022 sprake is van meer beperkingen en heeft deze beperkingen vastgelegd in een FML van 4 november 2022. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft één van de geselecteerde functies laten vervallen, in plaats daarvan een reservefunctie geselecteerd en berekend dat appellant 18,89% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft bij besluit van 15 november 2022 (bestreden besluit) het bezwaar van appellant tegen het besluit van 6 januari 2022 ongegrond verklaard.
1.4.
Het Uwv heeft – zoals verzocht door appellant – het bezwaar tegen het besluit van 15 februari 2022 behandeld als ware het gericht tegen een besluit tot weigering van een WIAuitkering wegens toegenomen beperkingen per 3 februari 2022. Het Uwv heeft daarover in het bestreden besluit het standpunt ingenomen dat per 3 februari 2022 geen sprake is van toegenomen beperkingen. Het Uwv heeft op basis van de hiervoor genoemde rapporten geweigerd appellant een WIA-uitkering toe te kennen met ingang van 3 februari 2022 omdat hij ook op die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische belastbaarheid van appellant op 16 januari en 3 februari 2022 inhoudelijk overtuigend en zonder tegenstrijdigheden heeft gemotiveerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is uitgegaan van whiplash associated disorder als een van de diagnoses en heeft rekening gehouden met een scala van aandoeningen waarbij de schouder- en nekregio zijn betrokken. Daarnaast is de verzekeringsarts bezwaar en beroep uitgegaan van psychische klachten en heeft daarvoor beperkingen aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er op gewezen dat volgens ingewonnen informatie van de psycholoog in januari 2022 geen sprake was van PTSS. Voor een urenbeperking is geen indicatie, gelet op de diagnose en wat daarover is beschreven. Het dagverhaal biedt daarvoor onvoldoende aanknopingspunten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder vastgesteld dat appellant geen (semi)orthopedische schoenen draagt of moet dragen. Wel moet schoeisel goede steun geven, waarvoor appellant gebruik kan maken van podotherapeutische inlegzolen. Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde beperkingen heeft de rechtbank in wat appellant heeft aangevoerd geen reden gezien de geschiktheid van de geduide functies in twijfel te trekken.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn aandoening “chronische (deels) posttraumatische pijnklachten component whiplash associated disorder” en met de daaruit voortvloeiende beperkingen. Volgens appellant heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep alleen gekeken naar zijn fysieke klachten en niet naar zijn psychische klachten, zoals concentratiestoornissen, geheugenklachten en vermoeidheid. Uit het huisartsenjournaal blijkt dat wel sprake is van psychische klachten. Appellant staat bovendien onder behandeling van een psycholoog.
3.2.
Gelet op de vermoeidheidsklachten van appellant heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte geen urenbeperking aangenomen. De bedrijfsarts kwam namelijk tot een urenbeperking van 6 uur per dag en 30 uur per week.
3.3.
Appellant stelt dat hij aangepast schoeisel moet dragen. Daarom kan hij geen veiligheidsschoenen aan en hadden er daarop gerichte beperkingen moeten worden aangenomen in rubriek 3 van de FML (fysieke omgevingseisen).
3.4.
Appellant heeft verzocht om inschakeling van een medisch deskundige.
3.5.
Appellant heeft zich tot slot op het standpunt gesteld dat de functies voor hem ongeschikt zijn, nu deze zijn gebaseerd op een onjuiste belastbaarheid.
Het standpunt van het Uwv
3.6.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de WIA-uitkering in stand heeft gelaten. Dat doet de Raad aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.2.
In hoger beroep heeft appellant volstaan met een exacte herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie genoemd of overgelegd. Het is aan appellant om in hoger beroep gronden aan te voeren tegen wat in de aangevallen uitspraak is overwogen over dat wat in beroep tegen het bestreden besluit is aangevoerd. De rechtbank heeft in de beroepsgronden aanleiding gezien tot het stellen van vragen aan het Uwv. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 19 december 2022, 11 augustus 2023 en 18 augustus 2023 gereageerd op zowel de vragen van de rechtbank als op de beroepsgronden. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak de gronden van appellant gemotiveerd weersproken en afgewezen. De in hoger beroep herhaalde gronden geven geen aanleiding tot een ander oordeel dan de rechtbank heeft gegeven. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dit oordeel hebben geleid worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
Appellant heeft in hoger beroep geen medische informatie ingebracht die aanleiding geeft voor een ander oordeel. Hij heeft zijn standpunt, dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met de klachten die horen bij de diagnose whiplash associated disorder niet onderbouwd met medisch objectiveerbare stukken.
4.4.
De Raad volgt niet het standpunt van appellant dat rekening moet worden gehouden met de door de bedrijfsarts opgestelde FML van 10 november 2021 waarin staat dat hij gemiddeld niet meer dan zes uur per dag kan werken. Deze FML ziet niet op de data in geding. Verder is van belang dat de door de bedrijfsarts opgestelde FML op geen enkel ander punt beperkingen kent, terwijl in de FML van 4 november 2022 in de rubrieken 1 tot en met 5 juist wel beperkingen zijn opgenomen. Het Uwv heeft overtuigend gemotiveerd dat er op basis van alle zich in het dossier bevindende stukken geen basis is voor het aannemen van meer beperkingen of een urenbeperking.
4.5.
De Raad ziet in wat appellant heeft aangevoerd geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de medische onderbouwing van het bestreden besluit. Omdat geen twijfel bestaat over de medische beoordeling door het Uwv, is er geen aanleiding voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van het Uwv appellant een WIA-uitkering toe te kennen per 16 januari 2022 en per 3 februari 2022 in stand blijft. Daarom is er geen grond voor toekenning van een schadevergoeding.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door W.R. van der Velde, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2024.
(getekend) W.R. van der Velde
(getekend) S. Pouw