ECLI:NL:CRVB:2024:173

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 februari 2024
Publicatiedatum
1 februari 2024
Zaaknummer
23/643 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Korting op ZW-uitkering wegens niet tijdig indienen CV

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft een appellant die een korting van 15% op zijn Ziektewet (ZW)-uitkering heeft gekregen, omdat hij zijn curriculum vitae (CV) niet tijdig heeft ingediend bij de arbodienst Qare. De appellant had zich op 9 maart 2021 ziekgemeld en zijn dienstverband was op 1 december 2021 geëindigd. Het Uwv had op 7 februari 2022 besloten om de ZW-uitkering van de appellant te korten van 26 januari 2022 tot en met 26 mei 2022 met 25%, omdat hij niet voldeed aan de verplichtingen die aan zijn uitkering waren verbonden.

De rechtbank heeft het beroep van de appellant gegrond verklaard en de korting verlaagd naar 15%, omdat de rechtbank oordeelde dat de appellant verminderd verwijtbaar was. De appellant was het niet eens met deze uitspraak en heeft hoger beroep ingesteld. De Raad heeft de zaak zonder zitting behandeld, omdat partijen geen zitting hebben aangevraagd.

In zijn beoordeling heeft de Raad vastgesteld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de appellant zijn verplichtingen niet is nagekomen. De Raad heeft de argumenten van de appellant, dat hij geen benutbare mogelijkheden had en dat de termijn om zijn CV in te dienen te kort was, verworpen. De Raad concludeert dat de appellant voldoende tijd heeft gehad om aan zijn verplichtingen te voldoen en dat de opgelegde maatregel van 15% op de ZW-uitkering terecht is vastgesteld. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en de appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

23/643 ZW
Datum uitspraak: 1 februari 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
11 januari 2023, 22/2971 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of de rechtbank terecht heeft bepaald dat de ZW-uitkering van appellant van 26 januari 2022 tot en met 26 mei 2022 wordt gekort met 15%. Volgens appellant heeft het Uwv ten onrechte een maatregel opgelegd. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat de rechtbank terecht de korting van de ZW-uitkering over de periode 26 januari 2022 tot en met 26 mei 2022 heeft vastgesteld op 15%.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A.E.E. Vollebregt hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft partijen laten weten dat hij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de Raad de zaak niet behandeld op een zitting en het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als junior adviseur bij [Werkgever] (werkgever). Op 9 maart 2021 heeft hij zich ziekgemeld met psychische klachten. Het dienstverband van appellant is op 1 december 2021 geëindigd. Werkgever, eigenrisicodrager voor de Ziektewet, heeft appellant vervolgens een uitkering op grond van de ZW toegekend.
1.2.
Op 5 januari 2022 heeft arbodienst Qare het voor appellant geldende Plan van Aanpak bijgesteld en aan appellant gestuurd. Hierin is de verplichting voor appellant opgenomen om voor 14 januari 2022 zijn CV te optimaliseren en aan Qare te sturen. Op 21 januari 2022 heeft Qare appellant telefonisch nogmaals op deze verplichting gewezen. Appellant is toen verzocht voor 26 januari 2022 alsnog aan deze verplichting te voldoen. Op 2 februari 2022 heeft werkgever het Uwv verzocht om appellant een maatregel op te leggen, omdat appellant zijn CV niet naar Qare heeft opgestuurd. Het Uwv heeft vervolgens bij besluit van 7 februari 2022 de ZW-uitkering van appellant met ingang van 26 januari 2022 tot en met 26 mei 2022 gekort met 25%.
1.3.
Bij besluit van 18 mei 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, voor zover daarbij de hoogte van de maatregel is vastgesteld op een korting van het uitkeringsbedrag met 25%, het besluit van 7 februari 2022 herroepen voor zover daarbij is beslist dat de hoogte van de korting 25% bedraagt, bepaald dat de hoogte van de korting van het uitkeringsbedrag 15% bedraagt en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit. De rechtbank heeft overwogen dat het feit dat appellant in januari 2022 ongeschikt was om zijn eigen werk te verrichten, niet betekent dat de bij de ZW-uitkering horende verplichtingen, waaronder die verplichtingen die moeten leiden tot re-integratie naar werk, niet gelden. Zowel de bedrijfsarts op 21 december 2021 als de verzekeringsarts van het Uwv op 8 februari 2022 hebben toegelicht welke beperkingen er voor appellant gelden en dat appellant niet duurzaam geheel arbeidsongeschikt wordt geacht. Dit maakt dat re-integratie instrumenten konden worden ingezet om appellant te laten re-integreren. Voor zover appellant als gevolg van zijn gezondheidsklachten niet in staat was om volledig aan die verplichtingen te voldoen, lag het op zijn weg om dit kenbaar te maken bij zijn casemanager van Qare. Daarnaast diende hij hulp te zoeken voor het openen van zijn post, als dat noodzakelijk is om de verplichtingen te kunnen nakomen. Gelet hierop heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv terecht een maatregel heeft opgelegd. De rechtbank heeft verder overwogen dat tussen partijen niet in geschil is dat appellant als gevolg van zijn gezondheidsproblemen worstelde met het nakomen van zijn verplichtingen. Gelet hierop heeft de rechtbank het handelen dan wel het nalaten van appellant verminderd verwijtbaar geacht en met een korting van 15% op de ZW-uitkering over de periode 26 januari 2022 tot en met 26 mei 2022 zelf in de zaak voorzien.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Volgens appellant is de rechtbank voorbijgegaan aan de vraag of het handelen van appellant maatregelwaardig was. In dit verband heeft appellant gesteld dat de rechtbank eraan voorbij is gegaan dat hij geen benutbare mogelijkheden had en dat Qare hem een te korte termijn van nog geen week heeft gegeven om alsnog aan de hem opgelegde verplichting te voldoen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht heeft bepaald dat de ZW-uitkering van appellant over de periode van 26 januari 2022 tot en met 26 mei 2022 met 15% wordt gekort aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De aan appellant verweten gedraging betreft een overtreding van de derde categorie, als bedoeld in artikel 2, eerste lid en onder c, van het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten. De rechtbank heeft de aan appellant verweten gedraging als verminderd verwijtbaar aangemerkt, op grond waarvan de maatregel is verlaagd naar 15% van het uitkeringsbedrag gedurende vier maanden.
4.2.
De beroepsgronden dat appellant te kort de tijd gekregen om alsnog zijn CV op te sturen, en dat door de rechtbank onvoldoende is meegewogen hij geen benutbare mogelijkheden had, slaagt niet. Op 5 januari 2022 was appellant al te kennen gegeven dat hij zijn CV voor 14 januari 2022 diende op te sturen. Dat appellant daarvan naar zijn zeggen niet op de hoogte was omdat hij zijn post een periode lang niet openmaakte, doet hier niet aan af. Niet gebleken is dat appellant om medische redenen hiertoe ten tijde in geding in het geheel niet in staat was. De bedrijfsarts heeft tijdens het spreekuur van 21 december 2021 vastgesteld dat appellant weer benutbare mogelijkheden had en er mogelijkheden tot re-integratie waren, hetgeen op het spreekuur van 8 februari 2022 nogmaals is vastgesteld. In dat kader is appellant verzocht zijn CV te optimaliseren en op te sturen. Appellant heeft op 21 januari 2022 een extra termijn van vijf dagen gekregen om alsnog aan deze verplichting te voldoen. Ook die tweede termijn heeft appellant ongebruikt laten verstrijken. De Raad tekent daarbij aan dat met de aan appellant opgelegde verplichting niet dermate veel tijd gemoeid is, dat de hem daarvoor gegeven (extra) termijn van vijf dagen als onredelijk kort moet worden aangemerkt.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd, voor zover aangevochten. Dit betekent dat het oordeel van de rechtbank dat de ZW-uitkering van appellant over de periode van 26 januari 2022 tot en met 26 mei 2022 wordt gekort met 15%, in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van D. Schaap als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2024.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) D. Schaap