ECLI:NL:CRVB:2024:1726

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 september 2024
Publicatiedatum
5 september 2024
Zaaknummer
23/2297 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de berekening van de Wajong-uitkering en het garantiebedrag

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 23 juni 2023 het bezwaar van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Het betreft de Wajong-uitkering van appellant over de periode van 1 april 2022 tot en met 30 juni 2022. Appellant ontving sinds 1 juli 2011 een Wajong-uitkering en heeft in 2021 een garantiebedrag toegewezen gekregen. Het Uwv heeft vastgesteld dat de Wajong-uitkering van appellant correct is berekend en dat het ontvangen garantiebedrag overeenkomt met het bedrag waar hij recht op heeft. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 12 juni 2024, waar appellant werd vertegenwoordigd door mr. H. Martens en het Uwv door mr. N. Libari. De Raad heeft geconcludeerd dat de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten, omdat de hoogte van het garantiebedrag in deze procedure niet ter toetsing voorligt. De Raad heeft de argumenten van appellant, die stelde dat het garantiebedrag te laag is vastgesteld en dat dit onredelijk bezwarend voor hem is, niet gevolgd. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, wat betekent dat de berekening van de Wajong-uitkering van appellant correct is.

Uitspraak

23/2297 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 juni 2023, 23/139 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 4 september 2024

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft beslist dat de Wajong-uitkering van appellant over de periode van 1 april 2022 tot en met 30 juni 2022 definitief en juist is berekend. Voorts of het Uwv terecht heeft beslist dat het garantiebedrag dat appellant heeft ontvangen, gelijk is aan het bedrag waar hij recht op heeft.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.J.A. Bosch, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. H. Martens heeft zich als opvolgend gemachtigde gesteld.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 12 juni 2024. Voor appellant is mr. Martens verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Libari.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 1 juli 2011 een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010) en een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW). Bij brief van 31 mei 2018 is appellant bericht dat hij vanaf 1 juli 2018 valt onder de zogeheten voortgezette werkregeling van Hoofdstuk 2 van de Wajong. In de brief is ook vermeld dat appellants uitkering, omdat hij op dat moment geen inkomsten uit werk heeft, € 1.104,68 bruto per maand blijft vanaf 1 juli 2018. Met ingang van 22 september 2020 ontvangt appellant inkomsten uit loondienst. Sindsdien betaalt het Uwv de uitkering en toeslag als voorschot.
1.2.1.
Per 1 januari 2021 is de Wet vereenvoudiging Wajong in werking getreden. Met het besluit van 18 januari 2021 (onderwerp: ‘Uw Wajong-uitkering in 2021: de hoogte van het garantiebedrag’) heeft het Uwv appellant hierover nader ingelicht en gewezen op de invoering van een garantiebedrag. De garantie houdt in dat appellant bij de definitieve berekening van zijn uitkering vanaf 1 januari 2021 een minimumbedrag (garantiebedrag) krijgt. De voorwaarde daarbij is dat appellant in december 2020 en januari 2021 inkomsten heeft naast zijn Wajong-uitkering. Het Uwv heeft appellant meegedeeld dat voor hem vanaf 1 januari 2021 een garantiebedrag van € 45,65 bruto per dag (exclusief vakantietoeslag) is vastgesteld. Het garantiebedrag wordt hoger als het minimumloon hoger wordt. Deze indexering vindt meestal plaats op 1 januari en op 1 juli.
1.2.2.
Bij brief van 31 januari 2022 (onderwerp: ‘Verklaring over uw uitkering’) heeft het Uwv bevestigd dat appellant naast zijn Wajong-uitkering ook inkomsten ontvangt, waar het Uwv bij de berekening van de Wajong-uitkering rekening mee houdt. Het Uwv heeft vastgesteld dat de Wajong-uitkering € 1.108,60 bruto per maand bedraagt.
1.2.3.
Bij brief van 12 april 2022 is bevestigd dat de verdiensten over de periode vanaf 1 april 2022 op verzoek van appellant voortaan driemaandelijks afgerekend zullen worden.
1.3.
Bij besluit van 1 augustus 2022 heeft het Uwv de eerder bij voorschot toegekende Wajong-uitkering over de periode van 1 april 2022 tot en met 30 juni 2022 definitief vastgesteld en bepaald dat het bedrag dat appellant als voorschot heeft ontvangen gelijk is aan het bedrag waar hij recht op heeft. De hoogte van het (geïndexeerde) garantiebedrag vanaf 1 april 2022 bedraagt € 46,74 bruto per dag (exclusief vakantietoeslag). Ook is bericht dat appellant vanaf 1 augustus 2022 een voorschot krijgt van € 1.035,08 bruto per maand (exclusief vakantietoeslag). Dit is gebaseerd op het per 1 juli 2022 geldende garantiebedrag van € 47,59 bruto per dag, zoals dit per 1 januari 2021 is vastgesteld en nadien is geïndexeerd.
1.4.
Bij besluit van 1 december 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 1 augustus 2022 ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Daarbij is het volgende overwogen.
2.1.
Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging Wajong op 1 januari 2021 wordt de Wajong-uitkering op een andere manier berekend. Om te voorkomen dat de Wajong-uitkering door de nieuwe berekeningswijze lager uitvalt, wordt een garantiebedrag vastgesteld. Vervolgens wordt het garantiebedrag vergeleken met de hoogte van de Wajonguitkering volgens de nieuwe berekeningsmethode. Het hoogste bedrag van deze twee wordt uitgekeerd.
2.2.
De rechtbank heeft vastgesteld dat appellant ter zitting heeft bevestigd dat zijn betoog er in de kern op neerkomt dat het garantiebedrag te laag is vastgesteld. Het garantiebedrag is echter vastgesteld met het besluit van 18 januari 2021 en dit besluit staat in rechte vast. Dit betekent dat de hoogte van het garantiebedrag in deze procedure niet ter toetsing voor ligt.
2.3.
Appellant heeft een beroep gedaan op het evenredigheidsbeginsel, omdat het garantiebedrag voor hem een nadelige uitwerking heeft en leidt tot een lagere uitkering. Appellant heeft gewezen op een besluit van 1 oktober 2020 waarin aan hem is medegedeeld dat hij vanaf 1 oktober 2020 een voorschot krijgt op zijn uitkering en toeslag van € 1.330,01 bruto per maand. De rechtbank heeft overwogen dat dit bedrag echter een voorschot betrof en dat het ging om een bedrag inclusief toeslag op grond van de TW. Ook is dit bedrag bij besluit van 9 november 2020 aangepast naar € 1.159,71 bruto inclusief toeslag. Uit de betaalspecificatie van diezelfde datum blijkt dat de hoogte van de Wajong-uitkering van appellant € 990,93 bedroeg, wat werd aangevuld met € 168,78 aan toeslag. Zoals blijkt uit een besluit van – eveneens – 18 januari 2021, is over zowel oktober 2020 als november 2020 een terugvordering ontstaan, waardoor achteraf bezien recht was op een lagere uitkering.
2.4.
De verwijzing ter zitting van appellant naar de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 augustus 2022 kan appellant niet baten, omdat deze uitspraak ziet op de vaststelling van het garantiebedrag. [1] Het garantiebedrag is in het geval van appellant al eerder vastgesteld. De bedragen waarnaar appellant heeft verwezen zijn voorschotbedragen inclusief toeslag en zijn daarom niet representatief. Omdat de uitkering van appellant op basis van de berekening volgens de regels vanaf 1 januari 2021 lager uit zou komen is zijn uitkering terecht vastgesteld op het garantiebedrag. Van strijd met het evenredigheidsbeginsel is de rechtbank niet gebleken.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen de uitspraak – kort samengevat – aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de hoogte van het vastgestelde garantiebedrag in deze procedure niet ter toetsing voorligt. Hij voert aan dat de hoogte van het garantiebedrag veel lager uitkomt dan het bedrag van een redelijke uitkering. Appellant is van mening dat het besluit onredelijk bezwarend is voor hem, omdat hij in inkomen zeer aanzienlijk achteruitgaat.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Appellant heeft in hoger beroep in essentie dezelfde gronden aangevoerd als in beroep. De rechtbank heeft deze beroepsgronden van appellant uitvoerig besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen onder 2.2 tot en met 2.4. worden onderschreven. Het Uwv wordt daarnaast gevolgd in de in het verweerschrift gegeven toelichting dat de hoogte van het garantiebedrag in deze procedure weliswaar niet ter toetsing voorligt, maar dat de toepassing van het garantiebedrag voor appellant leidt tot een hogere Wajong-uitkering dan wanneer de uitkering zou worden berekend naar de regels die gelden voor de berekening van de Wajonguitkering per 1 januari 2021. De stelling van appellant dat het besluit onredelijk bezwarend is voor hem, omdat hij in inkomen achteruitgaat, treft geen doel.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het oordeel dat het besluit, waarbij de Wajong-uitkering van appellant over de periode van 1 april 2022 tot en met 30 juni 2022 aan de hand van het garantiebedrag is berekend, correct is, in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit, in tegenwoordigheid van I. Gök als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 september 2024.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

Voetnoten

1.Rb Amsterdam 12 augustus 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:4864.