ECLI:NL:CRVB:2024:1725

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 augustus 2024
Publicatiedatum
5 september 2024
Zaaknummer
24/128 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant en geschiktheid voor geselecteerde functies

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, vastgesteld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 71,22% per 11 juli 2021. Appellant, die zich ziekmeldde met rugklachten en psychische klachten, betwist de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid en stelt dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld na een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die het beroep ongegrond had verklaard.

De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv voldoende medische en arbeidskundige onderbouwing heeft geleverd voor de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid. De verzekeringsarts en arbeidsdeskundige hebben de beperkingen van appellant in kaart gebracht en geschikte functies geselecteerd. Appellant heeft aangevoerd dat hij niet in staat is om de geselecteerde functies te vervullen, mede door zijn cannabisgebruik en de beperkingen die in een Inzetbaarheidsprofiel zijn opgenomen. De Raad heeft echter geoordeeld dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid correct heeft vastgesteld en dat de geselecteerde functies geschikt zijn voor appellant.

De Raad heeft de argumenten van appellant, waaronder de verwijzing naar eerdere rechtspraak en de noodzaak van deskundigen, niet overtuigend geacht. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en het verzoek van appellant om schadevergoeding wordt afgewezen.

Uitspraak

24/128 WIA
Datum uitspraak: 29 augustus 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 5 december 2023, 22/2181 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 11 juli 2021 heeft vastgesteld op 71,22%. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant juist heeft vastgesteld.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M. Hoefs, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 18 juli 2024. Voor appellant is mr. Hoefs verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.C. van der Meer.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als operator voor 36,42 uur per week bij Koninklijke Vezet (werkgever). Op 14 juli 2019 heeft hij zich ziekgemeld met rugklachten en energetische klachten. Hierna heeft appellant ook psychische klachten gekregen.
1.2.
Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) bij het Uwv had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft in een rapport van 16 juli 2021 vermeld dat onder andere wordt beschikt over in opdracht van de bedrijfsarts opgestelde expertiserapporten van 15 februari 2021 van psychiater drs. D. Lam en orthopeed drs. R. Veldstra van DC VerzuimDiagnostiek en dat bij deze onderzoeken geen duidelijke aanwijzingen voor een stoornis zijn gevonden. De verzekeringsarts heeft onder andere wel aangenomen dat de psychische weerbaarheid is afgenomen en dat een lichte arbeidsduurbeperking aangewezen is. De arts heeft de beperkingen die appellant heeft bij het verrichten van werkzaamheden neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 16 juli 2021. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd en een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 71,22%. Het Uwv heeft bij besluit van 14 september 2021 aan appellant met ingang van 11 juli 2021 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend.
1.3.
Het Uwv heeft appellant op 8 maart 2022 een kopie van een voornemen tot wijziging van het besluit van 14 september 2021 naar aanleiding van het bezwaar van de werkgever toegezonden. Appellant heeft niet op dit voornemen gereageerd.
1.4.
Bij besluit van 29 maart 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het tegen het besluit van 14 september 2021 door de werkgever gemaakte bezwaar in zoverre gegrond verklaard dat in het besluit van 14 september 2021 foutief is vermeld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant op 80 tot 100% is vastgesteld. De arbeidsdeskundige had in zijn aan het besluit van 14 september 2021 ten grondslag liggende rapport de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 11 juli 2021 vastgesteld op 71,22% en appellant heeft dus vanaf 11 juli 2021 recht op een loongerelateerde uitkering omdat hij 71,22% arbeidsongeschikt is.
Procedure bij de rechtbank
2.1.
Naar aanleiding van het beroep van appellant tegen het bestreden besluit heeft alsnog een hoorzitting bij het Uwv plaatsgevonden en is appellant door een verzekeringsarts bezwaar en beroep onderzocht op een spreekuur. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van de fysieke onderzoeksbevindingen in een rapport van 26 september 2022 vermeld dat aanvullend een beperking voor boven schouderhoogte actief zijn in de FML aangenomen wordt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 30 september 2022 vermeld dat de reservefunctie door de gewijzigde FML niet meer geschikt is voor appellant. De drie hoogstverlonende functies die door de primaire arbeidsdeskundige waren geselecteerd, zijn nog steeds geschikt. De mate van arbeidsongeschiktheid blijft 71,22%. Appellant heeft vervolgens onder meer aangevoerd dat hij meer beperkingen heeft, dat er discrepanties zijn tussen de door het Uwv aangenomen beperkingen en de beperkingen die zijn aangenomen in het (door DC VerzuimDiagnostiek) opgestelde Inzetbaarheidsprofiel (IZP) van 12/15 februari 2021 en dat hij niet geschikt is voor beroepsmatig vervoer door medicijn- en cannabisgebruik.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft wel geoordeeld dat er een gebrek kleeft aan de besluitvorming in bezwaar omdat tijdens de beroepsprocedure verdere beperkingen zijn opgenomen in de FML. Omdat appellant hierdoor niet is benadeeld, heeft de rechtbank dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gepasseerd. De rechtbank heeft het medisch onderzoek zorgvuldig bevonden. De primaire verzekeringsarts heeft de expertises van 15 februari 2021 bij de beoordeling betrokken en daarmee het medisch oordeel gebaseerd op voldoende medische informatie die actueel was op de datum in geding. Dat in een IZP meer beperkingen zijn aangenomen kan niet leiden tot het oordeel dat de FML onjuist is. Het IZP heeft een ander doel dan de bepaling van de mate van arbeidsarbeidsongeschiktheid. Over de medicatie Duloxetine heeft de rechtbank overwogen dat Duloxetine geen contra-indicatie oplevert voor beroepsmatig vervoer en dat appellant bij de primaire verzekeringsarts heeft verklaard dat hij geen medicijnen meer gebruikte omdat hij daar niet mee kon rijden. De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de aangenomen beperkingen in het persoonlijk functioneren in combinatie met de aangenomen urenbeperking voldoende zijn. Over de belasting in statische houdingen in de functie van productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) en over de geschiktheid voor de functie chauffeur personenbusje (SBC-code 1111241) in verband met het cannabisgebruik heeft overleg tussen de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep en de verzekeringsarts bezwaar en beroep plaatsgevonden. In dit overleg is de afwisseling van houdingen in deze functie voldoende geacht en is aan de orde gekomen dat het cannabisgebruik niet medisch noodzakelijk wordt geacht en appellant bij zijn keuze voor het sporadisch gebruik in staat is rekening te houden met arbeidstijden en een eventuele (medische) keuring voor de taxipas. De rechtbank heeft overwogen dat voldoende inzichtelijk is dat de belasting in de functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen omdat er geen twijfel is ontstaan aan de juistheid van de medische conclusie van het Uwv.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens en heeft de door hem in beroep aangevoerde gronden herhaald. Ten aanzien van zijn cannabisgebruik heeft appellant gewezen op de Regeling eisen geschiktheid 2000. Appellant vindt dat hij beperkt is voor beroepsmatig rijden. Hij heeft in dit verband ook gewezen op rechtspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State, met name de uitspraken van 25 februari 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BH4006 en 24 juni 2009, ECLI:NL:2009:BI9705. Appellant heeft verder aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat een IZP met een ander doel is opgesteld dan de FML. Hij handhaaft dat hij meer fysieke beperkingen heeft dan is aangenomen in de FML en ook meer beperkingen heeft door zijn psychische klachten. De rechtbank heeft ten onrechte geen deskundige benoemd. Appellant heeft verzocht om het Uwv te veroordelen tot betaling van zijn schade waaronder in ieder geval de wettelijke rente.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Het Uwv heeft verwezen naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep waarin herhaaldelijk is vermeld dat appellant sporadisch cannabis rookt tegen de pijn. Er is volgens het Uwv geen sprake van cannabismisbruik. Het sporadische cannabisgebruik geeft geen aanleiding voor het aannemen van meer of andere beperkingen die maken dat appellant niet in staat is om (beroepsmatig) auto te rijden.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden, of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de mate van arbeidsongeschiktheid van 71,22% per 11 juli 2021 in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.2.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.3.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het onderzoek van de artsen van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen, worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.
De door appellant genoemde uitspraken van de Afdeling hebben betrekking op een ander soort beoordeling dan een WIA-beoordeling. Het gaat in die zaken om geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen of een ongeldigverklaring van een rijbewijs. Dat is niet vergelijkbaar met een zaak waarin het gaat om de vraag of er een beperking aangenomen moet worden voor beroepsmatig rijden. Bovendien volgt uit deze uitspraken niet dat een enkele diagnosestelling voldoende is om uit te gaan van cannabismisbruik. Uit deze uitspraken kan worden afgeleid dat het psychiatrisch rapport waarin deze diagnose is vastgesteld, gebaseerd moet zijn op een zorgvuldig onderzoek. In het rapport van GZpsycholoog Hoekstra is weliswaar als diagnose bij aanvang en bij einde behandeling als diagnose vermeld ‘stoornis in cannabisgebruik: licht’, met code 305.20, maar in dit rapport is geen onderbouwing te vinden voor deze diagnose. Op grond van alleen dit rapport kan, anders dan appellant stelt, niet van cannabismisbruik worden uitgegaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 5 mei 2023 vermeld dat het cannabis roken tegen de pijn verder niet van invloed is op de belastbaarheid en in het rapport van 26 juni 2023 hieraan toegevoegd dat het hier alleen gaat om de medische beoordeling en dat eventuele strafrechtelijke aspecten buiten het medisch kader vallen. De Raad ziet geen aanleiding voor twijfel aan dit standpunt van het Uwv. De Raad voegt hieraan toe dat wanneer cannabis medicinaal wordt gebruikt, dit onder categorie II valt en dat uit bijlage 10.2 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 volgt dat personen die geneesmiddelen gebruiken die zijn ingedeeld in categorie II, geschikt worden verklaard.
4.5.
Ook in wat door appellant is aangevoerd over de verschillen tussen het IZP van DC VerzuimDiagnostiek en de FML wordt geen aanleiding gezien om aan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen. In het IZP van 15 februari 2021 is bij de arbeidsduurbeperking vermeld dat vanuit bedrijfsgeneeskundig oogpunt het advies is om in twee tot vier maanden op te bouwen in uren en werkzaamheden naar de volledige uren van appellant per week, afhankelijk van een eventueel revalidatietraject. De beoordelingsdatum in deze zaak ligt bijna zes maanden later. Een arbeidsduurbeperking in het kader van de reintegratie is voor het Uwv niet aan de orde. Appellant heeft andere discrepanties tussen het IZP en de FML niet geconcretiseerd. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het IZP een ander doel heeft dan de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid.
4.6.
Omdat de rechtbank terecht geen twijfel had over de juistheid van de vastgestelde beperkingen, heeft de rechtbank terecht geen deskundige benoemd.
Arbeidskundige beoordeling
4.7.
De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat het Uwv voldoende en inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de geselecteerde voorbeeldfuncties geschikt zijn voor appellant.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 11 juli 2021 terecht heeft vastgesteld op 71,22%. Het verzoek om vergoeding van schade wordt afgewezen.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van O.N. Haafkes als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2024.
(getekend) F.M. Rijnbeek
De griffier is verhinderd te ondertekenen.