ECLI:NL:CRVB:2024:172

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 februari 2024
Publicatiedatum
1 februari 2024
Zaaknummer
23/1231 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ingangsdatum verhoging Wajong-uitkering naar 75% van het minimumloon en wijziging in gezondheidstoestand

In deze zaak gaat het om de ingangsdatum van de verhoging van de Wajong-uitkering van appellant naar 75% van het minimumloon, vastgesteld door het Uwv op 1 januari 2021. Appellant is van mening dat deze datum eerder had moeten zijn, namelijk op 1 januari 2020 of 1 augustus 2020, vanwege een verslechtering van zijn gezondheidstoestand. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank Rotterdam bevestigd, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht de ingangsdatum op 1 januari 2021 heeft vastgesteld, omdat appellant niet eerder een wijziging in zijn gezondheidstoestand heeft doorgegeven en geen bezwaar heeft gemaakt tegen eerdere besluiten van het Uwv. De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen voldoende hebben gemotiveerd dat er geen concrete medische aanwijzingen zijn voor een verslechtering van de toestand van appellant voor de vastgestelde datum. De uitspraak bevestigt dat de Wajong-uitkering van appellant met ingang van 1 januari 2021 wordt verhoogd, maar dat de ingangsdatum niet eerder kan zijn dan deze datum. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagt.

Uitspraak

23/1231 WAJONG
Datum uitspraak: 1 februari 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
22 maart 2023, 22/3230 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de ingangsdatum van de verhoging van de uitkering op grond van de Wajong naar 75% van het minimumloon heeft vastgesteld op 1 januari 2021. Volgens appellant had de ingangsdatum van deze verhoging moeten worden vastgesteld op 1 januari 2020 dan wel op 1 augustus 2020. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht de ingangsdatum heeft vastgesteld op 1 januari 2021.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. S. Karkache, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft partijen laten weten dat hij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Partijen hebben daarna niet om een zitting gevraagd. Daarom heeft de Raad de zaak niet op een zitting behandeld en het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Aan appellant is per 16 september 2011 een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010) toegekend. Met ingang van 1 januari 2015 is de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2015) in werking getreden. Het Uwv heeft uit eigen beweging beoordeeld of appellant niet inmiddels als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is aan te merken. Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 11 november 2016 vastgesteld dat appellant arbeidsvermogen heeft, als gevolg waarvan de Wajonguitkering met ingang van 1 januari 2018 is verlaagd van 75% naar 70% van het minimumloon.
1.2.
Op 14 mei 2020 is een verslag van de zogenaamde professionele driehoek vastgesteld met als doel te onderzoeken of het zin heeft een nieuw onderzoek te doen naar het arbeidsvermogen van appellant. Op 27 mei 2020 is een Werkplan opgesteld waarin is aangenomen dat appellant arbeidsvermogen heeft en de verzekeringsarts heeft geadviseerd om appellant intensief te begeleiden en te activeren. Met een besluit van 23 juni 2020 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant binnenkort 27 jaar wordt en vanaf 16 augustus 2020 valt onder de zogeheten voortgezette werkregeling. Met een besluit van 13 oktober 2020 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat per 1 januari 2021 de regels van de Wajong veranderen en dat de hoogte van de Wajong-uitkering van appellant gelijk blijft.
1.3.
Op 25 juli 2021 heeft appellant verzocht om zijn Wajong-uitkering per 1 januari 2020, subsidiair per 1 augustus 2020 dan wel per 1 januari 2021 te verhogen, omdat zijn gezondheid dusdanig is verslechterd dat zijn arbeidsvermogen duurzaam is komen te ontbreken. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat arbitrair per 1 januari 2021 het arbeidsvermogen bij appellant duurzaam ontbreekt. Met een besluit van 4 januari 2022 heeft het Uwv vervolgens vastgesteld dat de Wajonguitkering van appellant met ingang van 1 januari 2021 wordt verhoogd van 70% naar 75% van het minimumloon.
1.4.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit wat betreft de ingangsdatum van de verhoging van zijn uitkering. Bij besluit van 1 juni 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv terecht de Wajong-uitkering van appellant niet eerder dan per 1 januari 2021 verhoogd naar 75% van het minimumloon. Daarbij heeft de rechtbank van belang geacht dat appellant niet op een eerder moment dan op 25 juli 2021 een wijziging in zijn gezondheidstoestand heeft doorgegeven en ook geen bezwaar heeft ingediend tegen het besluit van 13 oktober 2020 waarin is vastgesteld dat de hoogte van zijn Wajong-uitkering gelijk blijft. Verder blijkt uit het Werkplan van 27 mei 2020 dat het op dat moment de verwachting was dat met intensieve begeleiding en activering toch arbeidsvermogen ontwikkeld zou kunnen worden. Hierbij moesten professionals betrokken worden. Appellant heeft zijn stelling over een eerdere ingangsdatum verder niet nader onderbouwd, terwijl hij zelf in zijn aanvraag van 25 juli 2021 ook drie mogelijke ingangsdata noemde. Het Uwv heeft de keuze voor de datum van 1 januari 2021 voldoende onderbouwd.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft gesteld dat hij met veel medische stukken heeft onderbouwd dat zijn lichamelijke en psychische klachten al veel eerder dan de door het Uwv arbitrair gekozen datum van 1 januari 2021 aanwezig waren. Hij heeft daarbij gewezen op het verslag van de professionele driehoek van 14 mei 2020 waaruit dit volgens hem ook blijkt.
Het standpunt vanhet Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de ingangsdatum van de verhoging van de Wajong-uitkering per 1 januari 2021 naar 75% van het minimumloon in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van de artikelen 2:45 en 2:46 van de Wajong bedraagt de uitkering voor een jonggehandicapte die recht heeft op arbeidsondersteuning en die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is (kort gezegd en voor zover hier van belang) 75% van het voor hem geldende minimumloon.
4.2.
De gronden die appellant in hoger beroep tegen de ingangsdatum van de verhoging van zijn Wajong-uitkering naar 75% heeft aangevoerd, zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft de beroepsgronden afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat deze niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden onderschreven. Daaraan wordt toegevoegd dat de verzekeringsartsen inzichtelijk hebben gemotiveerd dat de achteruitgang in functioneren bij appellant glijdend is geweest zonder duidelijke knik of aanleiding. Uit het verslag van 15 mei 2020 van de zogeheten professionele driehoek blijkt dat de neergang in functioneren dan wel al duidelijk is ingezet, maar dat er op dat moment nog wel wordt aangedrongen op diagnostiek en behandeling waarvoor men blijkbaar toen nog wel ruimte voor verbetering zag. Voorts blijkt dat appellant in de loop van 2021 steeds minder is gaan reageren op uitnodigingen voor een gesprek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat er geen concrete medische aanwijzingen zijn voor een wezenlijke verslechtering van het medische toestandsbeeld van appellant eerder dan 1 januari 2021.
Anders dan door appellant is gesteld zijn door hem geen medische gegevens ingebracht die aanleiding geven voor twijfel aan deze bevindingen van de verzekeringsartsen.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2024.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) E.X.R. Yi