ECLI:NL:CRVB:2024:171

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 februari 2024
Publicatiedatum
1 februari 2024
Zaaknummer
23/238 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering wegens gebrek aan beperkingen op achttiende verjaardag

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een Wajong-uitkering toe te kennen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 1 februari 2024 uitspraak gedaan. De kern van de zaak draait om de vraag of appellante op de dag dat zij achttien jaar werd, beperkingen had als gevolg van ziekte of gebrek. Appellante, geboren in 1982, had eerder een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, die door het Uwv was afgewezen. Het Uwv stelde dat appellante na haar achttiende arbeidsongeschikt was geworden en niet voldeed aan de voorwaarden voor de uitkering. Appellante betwistte dit en voerde aan dat zij op haar achttiende al beperkingen had door psychische aandoeningen zoals PTSS, psychoses en schizofrenie.

De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank Amsterdam de eerdere beslissing van het Uwv in stand heeft gelaten, omdat appellante niet voldoende bewijs had geleverd dat zij op haar achttiende al beperkingen ondervond. De Raad heeft de medische gegevens en rapporten van verzekeringsartsen beoordeeld en geconcludeerd dat er geen bewijs was dat appellante op haar achttiende jaar beperkingen had. De Raad heeft de argumenten van appellante in hoger beroep herhaaldelijk besproken en kwam tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de weigering van de Wajong-uitkering terecht was.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de aanvrager om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor de uitkering is voldaan, vooral in het geval van laattijdige aanvragen. De Raad heeft ook opgemerkt dat het tijdsverloop het moeilijk maakt om het medisch beeld vast te stellen, wat in dit geval nadelig was voor appellante. De beslissing houdt in dat appellante geen recht heeft op een Wajong-uitkering en dat de kosten van het proces niet vergoed worden.

Uitspraak

23/238 WAJONG
Datum uitspraak: 1 februari 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
9 december 2022, 22/3021 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een uitkering op grond van de Wajong toe te kennen, omdat niet gebleken is dat appellante op de dag dat zij achttien jaar is geworden beperkingen tengevolge van ziekte of gebrek had. Volgens appellante heeft zij voldoende aannemelijk gemaakt dat zij op die dag beperkingen had en had zij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft partijen laten weten dat hij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Partijen hebben daarna niet om een zitting gevraagd. Daarom heeft de Raad de zaak niet op een zitting behandeld en het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren op [Geboortedatum] 1982, heeft met een door het Uwv op 17 december 2019 ontvangen formulier een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Met een besluit van 24 december 2019 heeft het Uwv geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen, omdat zij na haar achttiende verjaardag arbeidsongeschikt is geworden en zij niet zes maanden of langer heeft gestudeerd in het jaar voordat zij arbeidsongeschikt werd.
1.2.
Appellante heeft met een door het Uwv op 7 oktober 2021 ontvangen formulier opnieuw een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering. Daarbij is vermeld dat appellante PTSS, psychoses en schizofrenie heeft. Bij de aanvraag is een brief van 26 januari 2005 van Mentrum GGZ, een persoonlijkheidsonderzoek van 26 juli 2005 en een beschikking zorgmachtiging van 23 september 2021 gevoegd. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat pas vanaf september 2004 kan worden vastgesteld dat sprake is van beperkingen als gevolg van ziekte. Met een besluit van 23 november 2021 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.3.
Bij besluit van 19 mei 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, omdat uit de medische stukken niet is gebleken dat op de dag dat appellante achttien jaar werd bij haar al sprake was van een ziekte of handicap. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellante een zogenoemde laattijdige aanvraag heeft ingediend. Volgens vaste rechtspraak [1] komt het voor rekening van de aanvrager dat het medisch beeld bij een laattijdige aanvraag door het verstrijken van de tijd steeds moeilijker is vast te stellen. Op de aanvrager van de uitkering rust de verplichting om aannemelijk te maken dat voldaan is aan de voorwaarden voor het recht op die uitkering. In het geval van appellante betekent dit dat zij duidelijk moet maken dat zij op haar achttiende al beperkt was in het verrichten van arbeid vanwege haar psychische problemen. De rechtbank heeft de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv daarover gevolgd. Appellante heeft onvoldoende onderbouwd dat zij door psychische klachten op haar achttiende verjaardag, op [Geboortedatum] 2000, beperkt was in het verrichten van arbeid. Uit de medische stukken blijkt dat appellante eind 2004 te maken kreeg met psychische klachten en werd opgenomen vanwege een psychose met een op dat moment blanco psychiatrische voorgeschiedenis. Bij haar huisarts zijn geen medische gegevens bekend waaruit blijkt dat appellante rond haar achttiende beperkingen of een ziekte had. Daarom kan niet worden beoordeeld in welke mate haar psychische klachten haar toen belemmerden bij het verrichten van arbeid. Volgens de verzekeringsarts is duidelijk dat appellante nare dingen heeft meegemaakt in haar jeugd, maar door het tijdsverloop kan niet meer worden vastgesteld of daardoor op haar achttiende verjaardag sprake was van ziekte en beperkingen. De rechtbank is daarom van oordeel dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij op haar achttiende al beperkingen had als gevolg van ziekte.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft aangevoerd dat het Uwv en de rechtbank niet hebben onderkend dat zij al op haar achttiende verjaardag beperkingen had als gevolg van de bij haar vastgestelde psychische ziekten.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid van de Wajong is (voor zover hier van belang) jonggehandicapte de ingezetene die op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Op grond van het tweede lid wordt alsnog als jonggehandicapte aangemerkt: de ingezetene die op de dag waarop hij achttien jaar wordt beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte of gebrek, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek ondervond op het achttiende jaar.
4.2.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.3.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellante afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat de gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden onderschreven. De Raad voegt daar aan toe dat uit de voorhanden zijnde medische gegevens niet blijkt van op het achttiende jaar bij appellante bestaande beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat appellante ingrijpende dingen heeft meegemaakt in haar jeugd, maar dat niet kan worden vastgesteld dat dit ook heeft geleid tot beperkingen op het achttiende jaar. De verzekeringsarts heeft voorts toegelicht dat een ziekte als schizofrenie zich vaak pas uit na het twintigste levensjaar. Dit komt overeen met de informatie van de huisarts waaruit blijkt dat er op het achttiende jaar bij appellante geen sprake was van psychische klachten of andere grote psychische pathologie. Pas in september 2004 is sprake van een verwijzing naar de psychiatrie in verband met psychische klachten verband houdend met gebeurtenissen in de kindertijd en in januari 2005 is sprake van een eerste acute opname in verband met een psychose, waarbij later de diagnose schizofrenie is gesteld. Gelet hierop is appellante terecht niet als jonggehandicapte aangemerkt op grond van het eerste lid van artikel 1a:1 van de Wajong.
4.4.
Nu niet is gebleken dat appellante op haar achttiende jaar reeds beperkingen ondervond ten gevolge van ziekte of gebrek, kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook worden gevolgd in zijn standpunt, dat appellante evenmin als jonggehandicapte kan worden aangemerkt op grond van artikel 1a:1, tweede lid, van de Wajong.
4.5.
Gelet op 4.3 en 4.4 is de Wajong-aanvraag van appellante terecht afgewezen.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van D. Schaap als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2024.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) D. Schaap

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 24 december 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO9240.