ECLI:NL:CRVB:2024:1709
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) door het CIZ
In deze zaak heeft appellante, geboren in 1972, een aanvraag ingediend voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) vanwege haar medische aandoeningen, waaronder dunne en dikke vezel neuropathie, de ziekte van Paget en een myocardinfarct. Het CIZ heeft haar aanvraag op 22 oktober 2021 afgewezen, en na bezwaar heeft het CIZ op 22 augustus 2022 deze afwijzing gehandhaafd. Het CIZ stelde dat er geen blijvende noodzaak was voor 24 uur per dag zorg in de nabijheid ter voorkoming van ernstig nadeel, ondanks de geconstateerde zorgbehoefte van appellante. De rechtbank Oost-Brabant heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, en appellante is in hoger beroep gegaan bij de Centrale Raad van Beroep.
Tijdens de zitting op 17 juli 2024 heeft de Raad de zaak behandeld. Appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. T.M.J. Oosterhuis-Putter, terwijl het CIZ werd vertegenwoordigd door mr. I.C.J.G. van Maris-Kindt. De Raad heeft de argumenten van appellante beoordeeld, waaronder haar stelling dat zij door medicijngebruik niet tijdig kan alarmeren en dat zij bij haar neuroloog is uitbehandeld. De Raad concludeert dat het medisch advies van het CIZ zorgvuldig tot stand is gekomen en dat er geen noodzaak is voor 24 uur zorg in de nabijheid. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond, waardoor de afwijzing van de zorgaanvraag in stand blijft. Appellante krijgt geen vergoeding van proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.