ECLI:NL:CRVB:2024:1706
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van het college om de stoepophoging te verbreden voor scootmobielstalling
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 10 februari 2023 het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam ongegrond heeft verklaard. Het college had geweigerd om de stoepophoging te verbreden ten behoeve van het stallen van een scootmobiel. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op een zitting op 17 juli 2024, waarbij appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. N. Talhaoui. Het college was niet aanwezig.
De Raad heeft vastgesteld dat appellante, geboren in 1950, beperkingen in haar mobiliteit heeft en in het verleden een scootmobiel met stallingsmogelijkheid heeft gekregen. Na een aanvraag voor verbreding van de stoepophoging, die door het college was afgewezen, heeft appellante opnieuw verzocht om verbreding. Het college heeft uiteindelijk wel enkele aanpassingen gedaan, maar appellante vond deze niet voldoende. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had geweigerd om de stoepophoging verder te verbreden, omdat appellante niet had aangetoond dat zij met de kleinere scootmobiel niet veilig kon manoeuvreren.
De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat appellante onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de huidige situatie haar mobiliteit in gevaar brengt. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en laat het bestreden besluit van het college in stand. Dit betekent dat appellante geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht ontvangt.