Uitspraak
28 maart 2024, 21/7836 en 22/6785
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. M.G. Evers, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 28 maart 2024 uitspraak gedaan in de zaken 21/7836 en 22/6785. De Centrale Raad van Beroep heeft op 29 augustus 2024 geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat het griffierecht van € 559,- niet binnen de gestelde termijn is betaald. De gemachtigde van appellante is herhaaldelijk gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht, zowel per brief op 18 mei 2024 als per aangetekende brief op 18 juni 2024. Ondanks deze waarschuwingen is het griffierecht niet tijdig voldaan, wat heeft geleid tot de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep. De Raad heeft vastgesteld dat er geen reden is om aan te nemen dat appellante niet in verzuim is geweest. De uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van griffier A. Giesen, en is openbaar uitgesproken op 29 augustus 2024. Tegen deze uitspraak staat verzet open voor belanghebbenden binnen zes weken na verzending van het afschrift.