ECLI:NL:CRVB:2024:1693

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 augustus 2024
Publicatiedatum
29 augustus 2024
Zaaknummer
24/1120 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. M.G. Evers, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 28 maart 2024 uitspraak gedaan in de zaken 21/7836 en 22/6785. De Centrale Raad van Beroep heeft op 29 augustus 2024 geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat het griffierecht van € 559,- niet binnen de gestelde termijn is betaald. De gemachtigde van appellante is herhaaldelijk gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht, zowel per brief op 18 mei 2024 als per aangetekende brief op 18 juni 2024. Ondanks deze waarschuwingen is het griffierecht niet tijdig voldaan, wat heeft geleid tot de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep. De Raad heeft vastgesteld dat er geen reden is om aan te nemen dat appellante niet in verzuim is geweest. De uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van griffier A. Giesen, en is openbaar uitgesproken op 29 augustus 2024. Tegen deze uitspraak staat verzet open voor belanghebbenden binnen zes weken na verzending van het afschrift.

Uitspraak

Datum uitspraak: 29 augustus 2024
24/1120 WIA en 24/1121 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
28 maart 2024, 21/7836 en 22/6785
Partijen:
[appellante], gevestigd te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M.G. Evers hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Bij brief van 18 mei 2024 is de gemachtigde van appellante erop gewezen dat een griffierecht van € 559,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij aangetekende brief van 18 juni 2024 is de gemachtigde van appellante nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief dient te zijn bijgeschreven op de in die brief genoemde bankrekening dan wel contant moet zijn betaald. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellante er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden.
De aangetekende brief van 18 juni 2024 is op 8 juli 2024 retour binnengekomen bij de Raad. De Raad heeft deze brief op 24 juli 2024 opnieuw aan de gemachtigde van appellante verzonden, ditmaal per niet-aangetekende post.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van A. Giesen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2024.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) A. Giesen
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.