ECLI:NL:CRVB:2024:1687

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 augustus 2024
Publicatiedatum
28 augustus 2024
Zaaknummer
23/772 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van WIA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de toekenning van een WIA-uitkering aan appellant, die per 14 april 2021 is vastgesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 41,76%. Appellant is van mening dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen en kan daarom de geselecteerde functies niet vervullen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht heeft vastgesteld. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de zorgvuldigheid en juistheid van het bestreden besluit. Appellant heeft geen toestemming gegeven voor het opvragen van medische informatie en was niet op de hoogte van een eventuele diagnose. De verzekeringsartsen hebben zich gebaseerd op hun eigen onderzoeksbevindingen en de conclusies uit een psychiatrisch expertiserapport van Psyon. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het besluit in stand gelaten. De Raad bevestigt deze uitspraak, omdat appellant niet heeft aangetoond dat de medische beoordeling onjuist is. De geselecteerde functies zijn geschikt voor appellant, en zijn stelling dat hij volledig arbeidsongeschikt is, wordt niet ondersteund door medische gegevens. De uitspraak van de rechtbank blijft dan ook in stand, en appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

23/772 WIA
Datum uitspraak: 22 augustus 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 26 januari 2023, 22/1075 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juli 2024. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs.

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht per 14 april 2021 een WIA-uitkering heeft toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 41,76%. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen en kan hij daarom niet de voor hem geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 14 april 2021 terecht heeft vastgesteld op 41,76%.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 11 juli 2024. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als applicatiebeheerder voor 36,78 uur per week. Op 17 april 2019 heeft hij zich ziekgemeld met psychische klachten. Op 19 januari 2021 heeft appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend. In het kader van deze aanvraag heeft appellant op 1 april 2021 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft een psychiatrisch expertise-onderzoek aangevraagd bij Psyon, in welk verband E.V.S. Dekker, psychiater van Psyon, op 14 juni 2021 een rapport heeft uitgebracht. Vervolgens heeft appellant op 26 juli 2021 andermaal het spreekuur van de verzekeringsarts bezocht waar, onder meer, het rapport van Psyon is besproken. Op basis van psychisch en lichamelijk onderzoek en de bevindingen vastgelegd in het rapport van Psyon heeft de verzekeringsarts vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 26 juli 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen een mate van arbeidsongeschiktheid van 35,78% berekend. Het Uwv heeft bij besluit van 31 augustus 2021 aan appellant met ingang van 14 april 2021 een WGAvervolguitkering op grond van de Wet WIA toegekend.
1.2.
Bij besluit van 22 maart 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid verhoogd naar 41,76%. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 21 maart 2022 uiteengezet waarom de door de verzekeringsarts opgestelde FML wordt onderschreven. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 22 maart 2022 vastgesteld dat niet alle geduide functies geschikt zijn, maar heeft wel andere functies kunnen duiden. Dit heeft geleid tot een hoger arbeidsongeschiktheidspercentage van 41,76%.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake geweest van een zorgvuldig medisch onderzoek. De verzekeringsarts heeft dossierstudie verricht en heeft appellant psychisch onderzocht tijdens het spreekuur van 1 april 2021. Deze bevindingen van dit spreekuur en de medische voorgeschiedenis zijn aanleiding geweest om een expertise te laten uitvoeren door Psyon. Tot slot heeft de verzekeringsarts appellant nogmaals gezien op het spreekuur van 26 juli 2021. Tijdens dit tweede spreekuur is het rapport van Psyon besproken en heeft de verzekeringsarts appellant ook lichamelijk onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het rapport van Psyon betrokken in de herbeoordeling. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien dat het Uwv de belastbaarheid onjuist heeft ingeschat. Daarbij mochten de verzekeringsartsen zich baseren op het rapport van Psyon. Het onderzoek van Psyon is zorgvuldig geweest. Psychiater Dekker van Psyon heeft zijn conclusies inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd op basis van zijn onderzoeksbevindingen. Zo heeft hij aangegeven dat het resultaat van de validatietest een sterke aanwijzing vormt voor symptoomaggravatie en dat dit wordt verstrekt door de ernstige cognitieve beperkingen die appellant claimt maar die vervolgens niet leiden tot merkbare problemen in het psychiatrisch onderzoek. Ook is sprake van gebrek aan detaillering, zijn er geen coping strategieën en is er ook geen sprake van compensatiegedrag. Psychiater Dekker ziet op basis van de onderzoeksbevindingen en de algemene presentatie geen aanleiding om zonder meer een ernstig psychiatrisch toestandsbeeld aan te nemen. Hij heeft geadviseerd om de gepresenteerde klachten vooral te interpreteren in het licht van de aanpassingsproblematiek. De stelling van appellant dat het onderzoek van Psyon niet zorgvuldig is geweest wordt door de rechtbank niet gevolgd. Nog daargelaten dat appellant geen toestemming heeft gegeven om medische informatie op te vragen, heeft hij niet onderbouwd op welk punt het onderzoek niet correct zou zijn. Op basis van dit rapport en op grond van de eigen onderzoeksbevindingen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk gemotiveerd waarom de in de FML opgenomen beperkingen zijn aangenomen. In wat appellant heeft aangevoerd en aan informatie heeft ingebracht heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gevonden voor de conclusie dat appellant meer beperkt is. Uitgaande van de juistheid van die medische beperkingen zijn de geduide functies geschikt voor appellant.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat hij het medisch onderzoek van het Uwv niet zorgvuldig vindt. Appellant vindt dat er geen eerlijk proces heeft plaatsgevonden. Het Uwv heeft volgens hem niet alle door hem gevraagde documenten aan appellant gezonden. De GGZ heeft alle informatie over appellant overgelegd. Verder acht appellant zich op medische en arbeidskundige gronden niet in staat om de geduide functies te verrichten. Hij acht zich volledig arbeidsongeschikt.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de zorgvuldigheid en juistheid van het bestreden besluit. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Daaraan wordt toegevoegd.
4.3.
De in hoger beroep herhaalde grond dat het onderzoek niet zorgvuldig is verricht, slaagt niet. Met de rechtbank wordt overwogen dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest. Juist vanwege de psychische problematiek van appellant heeft de verzekeringsarts een psychiatrische expertise laten verrichten waarop de verzekeringsartsen bij het opstellen van de medische beperkingen, zich mede hebben gebaseerd. De verzekeringsarts overweegt in het rapport van 26 juli 2021 met betrekking tot de objectiveerbaarheid van de klachten dat uit de meegezonden gegevens niet blijkt onder welke diagnose appellant werd behandeld. Appellant heeft geen toestemming gegeven om medische informatie op te vragen en wist niet of er een diagnose bij hem was gesteld. In dat verband mochten de verzekeringsartsen zich baseren op de eigen onderzoeksbevindingen en conclusies neergelegd in het expertiserapport. Er zijn geen aanknopingspunten in de stukken dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek, waaronder de psychiatrische expertise, niet met de nodige zorgvuldigheid zou hebben plaatsgevonden. Appellant heeft vervolgens kennisgenomen van de psychiatrische expertise. Appellant heeft niet nader toegelicht welke documenten het Uwv had moeten overleggen.
4.4.
In wat appellant heeft aangevoerd, ziet de Raad ook geen aanleiding om te oordelen dat het Uwv met beperkingen, zoals vastgelegd in de FML van 26 juli 2021, onvoldoende rekening heeft gehouden met de ernst van de psychische problematiek. Appellant heeft niet met medische gegevens onderbouwd waarom deze beperkingen niet juist zouden zijn. De enkele stelling van appellant is daartoe onvoldoende.
4.5.
Wat appellant heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor hem niet geschikt zijn

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd voor zover aangevochten. Dit betekent dat de toekenning van de WIA-uitkering aan appellant waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 41,76% in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C. Karman, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2024.
(getekend) C. Karman
De griffier is verhinderd te ondertekenen.