ECLI:NL:CRVB:2024:1668
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en het beginsel van wapengelijkheid
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant per 11 juli 2021 door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die als horecamedewerker werkte, had zich op 23 februari 2020 ziekgemeld en ontving een ZW-uitkering. Het Uwv beëindigde de uitkering omdat appellant meer dan 65% van zijn eerdere loon kon verdienen. Appellant betwistte deze beslissing en voerde aan dat het besluit in strijd was met het beginsel van wapengelijkheid, omdat hij niet in staat was om een onafhankelijke deskundige in te schakelen. De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van appellant gegrond verklaard, maar het Uwv bleef bij zijn standpunt. In hoger beroep bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen schending van het beginsel van wapengelijkheid was. De Raad concludeerde dat appellant voldoende gelegenheid had gehad om zijn standpunt te onderbouwen met medische informatie. De beëindiging van de ZW-uitkering blijft daarom in stand, en appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.