In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante per 15 februari 2022, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante is van mening dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft vastgesteld en kan daarom de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld in hoger beroep, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. M.J. Jacobs-Hellebrekers, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. L.M.C.M. Levels via beeldbellen. De Raad heeft op 21 augustus 2024 uitspraak gedaan en oordeelt dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv, aangezien appellante in hoger beroep geen nieuwe medische informatie heeft overgelegd die de eerdere beoordelingen zou kunnen ondermijnen. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. Hierdoor blijft de beëindiging van de WIA-uitkering in stand, en krijgt appellante geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.