ECLI:NL:CRVB:2024:1664

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 augustus 2024
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
23/3249 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid na medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die met ingang van 6 oktober 2022 geen uitkering kreeg omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant had zich ziekgemeld na een bedrijfsongeval en voerde aan dat het medisch onderzoek door het Uwv onzorgvuldig was verricht en dat hij meer beperkingen had dan het Uwv aannam. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat appellant in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad concludeerde dat er geen reden was om aan de juistheid van de medische beoordeling te twijfelen en dat de geselecteerde functies passend waren voor appellant. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de rol van de verzekeringsarts in het vaststellen van de arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

23/3249 WIA
Datum uitspraak: 21 augustus 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
27 oktober 2023, 22/5467 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellant met ingang van 6 oktober 2022 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant is het medisch onderzoek onzorgvuldig verricht, heeft hij meer beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen en kan hij daarom niet alle door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. K. Aslan, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 10 juli 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Aslan. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft gewerkt als trucker voor gemiddeld 39,77 uur per week. Op 8 oktober 2020 heeft hij zich ziekgemeld met medische klachten als gevolg van een bedrijfsongeval. Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft na bestudering van het dossier en een spreekuurcontact met appellant via beeldbellen, vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2 augustus 2022. Het gaat daarbij om beperkingen in alle rubrieken van de FML. Een arbeidsdeskundige heeft uitgaande van die FML vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn werk als trucker, voor hem functies geselecteerd en op basis daarvan een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 30,03%. Het Uwv heeft bij besluit van 9 augustus 2022 geweigerd appellant met ingang van 6 oktober 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij beslissing op bezwaar van 8 november 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft na dossieronderzoek geconcludeerd dat de FML aanpassing behoeft. Om die reden is er een nieuwe FML opgesteld, gedateerd op 14 oktober 2022
,waarin appellant aanvullend beperkt is geacht op de aspecten omgaan met conflicten en overige beperkingen van statische houdingen, met als toelichting “geen langdurig gedwongen statische werkhouding”. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens de eerder geselecteerde functie van inpakker (SBC-code 111190) laten vervallen en in plaats daarvan de functie productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) geselecteerd. Op basis van die functie, tezamen met de andere twee eerder geselecteerde functies van assemblagemedewerker elektrotechnische producten (SBC-code 267041) en textielproductenmaker (SBC-code 111160), heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een arbeidsongeschiktheidspercentage berekend van 33,72%.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
2.1.
Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft echter pas in beroep op inzichtelijke en toereikende wijze gemotiveerd waarom een lichamelijk onderzoek in bezwaar geen toevoegde waarde had. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gesteld dat er eerder een uitvoerig lichamelijk medisch onderzoek bij Ergatis heeft plaatsgevonden en dat daarmee de afwezigheid van een fysiek spreekuurcontact met een verzekeringsarts van het Uwv is gecompenseerd, in combinatie met de beeldbelafspraak met de verzekeringsarts van het Uwv. Deze motivering is echter pas in beroep gegeven, zodat er aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft. Omdat appellant in beroep de gelegenheid heeft gehad om op deze motivering te reageren, is hij niet in zijn belangen geschaad. Het gebrek is daarom gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.2.
Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat er geen aanwijzingen worden gezien voor het aannemen van meer beperkingen. Op basis van bevindingen van het onderzoek bij Ergatis, de medische informatie en het onderzoek door de verzekeringsarts van het Uwv, zijn op meerdere aspecten beperkingen aangenomen in de FML van 2 augustus 2022. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens de verschillen in de conclusies van Ergatis en de verzekeringsarts van het Uwv nader beschouwd, wat heeft geleid tot de FML van 14 oktober 2022. Ook zijn er geen aanwijzingen voor een verdergaande urenbeperking dan maximaal acht uur per dag en 40 uur per week werken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd waarom het OSAS en het slecht slapen geen grond vormt voor een verdergaande urenbeperking. Als appellant meer therapietrouw voor het gebruik van een CPAP-apparaat zou tonen, is het volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet aannemelijk dat hij de gestelde vermoeidheidsklachten ervaart. Dit standpunt vindt de rechtbank niet onbegrijpelijk. Ten aanzien van de arbeidskundige beoordeling heeft de rechtbank overwogen dat niet gebleken is dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor appellant niet geschikt zijn. Omdat het bestreden besluit een motiveringsgebrek bevat, heeft de rechtbank bepaald dat het Uwv het door appellant betaalde griffierecht en de door hem in beroep gemaakte proceskosten moet vergoeden.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens, voor zover daarmee zijn beroep ongegrond is verklaard. Wat hij daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna besproken.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen voor zover aangevochten.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de WIA-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.2.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.3.
Appellant heeft aangevoerd dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig is verricht, omdat geen lichamelijk onderzoek is verricht door een verzekeringsarts van het Uwv. Dit terwijl hij hier in bezwaar uitdrukkelijk om heeft verzocht en hij sinds zijn ziekmelding kampt met aanhoudende lichamelijke klachten. Dat hij eerder is onderzocht bij Ergatis maakt dit niet anders, aangezien het niet aan een particuliere organisatie is om arbeidsmogelijkheden in het kader van de Wet WIA te beoordelen. Bovendien zag dat onderzoek op re-integratie, waardoor hieraan volgens hem niet de waarde kan worden gehecht die het Uwv daaraan hecht.
4.3.1.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. Onder verwijzing naar het spreekuurcontact via beeldbellen met de verzekeringsarts van het Uwv, de beschikbare medische informatie van de behandelend sector en het rapport van Ergatis heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 30 mei 2023 inzichtelijk gemotiveerd waarom is afgezien van een fysiek spreekuurcontact. De bevindingen in het rapport van Ergatis van 23 juni 2022 zijn onder meer gebaseerd op een medisch specialistisch onderzoek door een neuroloog, een psychiatrisch onderzoek door een psychiater, een fysiek belastbaarheidsonderzoek door een fysiotherapeut en een onderzoek met betrekking tot coping door een psycholoog. Bij al deze onderzoeken is appellant in mei en juni 2022, dus circa vijf maanden voor de datum in geding, fysiek verschenen. Gelet op deze verrichte onderzoeken in combinatie met de mededeling van appellant tijdens het spreekuurcontact met de verzekeringsarts van het Uwv dat er op medisch gebied de afgelopen maanden niets is veranderd, bestond er uit zorgvuldigheidsoverwegingen geen noodzaak tot het oproepen van appellant voor een fysiek spreekuurcontact. Dat het rapport van Ergatis is opgesteld in het kader van de re-integratie van appellant, betekent bovendien niet dat de daarin opgenomen bevindingen door het Uwv niet gebruikt mogen worden bij de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant op grond van de Wet WIA.
4.4.
Daarnaast heeft appellant aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook de door Ergatis aangenomen beperking ten aanzien van afwisseling van houding had moeten overnemen, die inhoudt dat hij met enige regelmaat moet kunnen wisselen tussen zitten, staan en lopen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep gaat immers uit van de juistheid van de conclusies van Ergatis en heeft bij het ontbreken van eigen onderzoeksbevindingen geen reden om die beperking niet over te nemen.
4.4.1.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 14 oktober 2022 en 9 januari 2023 voldoende gemotiveerd waarom er in de FML van 14 oktober 2022 geen beperking op het aspect afwisseling van houding is opgenomen. Daarvoor is volgens de Basisinformatie CBBS vereist dat het noodzakelijk is om de lichaamshouding in het werk in een specifieke volgorde af te wisselen. Een dergelijke noodzaak is in het geval van appellant niet aan de orde. Dit wordt door hem ook niet bestreden en ook uit het rapport van Ergatis volgt een dergelijke noodzaak niet. In de FML van 14 oktober 2022 is appellant wel beperkt geacht voor een langdurig gedwongen statische werkhouding. In de hiervoor genoemde rapporten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd dat het vanwege de bij appellant aanwezige klachten van de wervelkolom, waaronder de nek, niet te adviseren is dat sprake is van aan langdurig gedwongen statische werkhouding, zoals bijvoorbeeld bij bepaalde kassawerkzaamheden, waarin geen mogelijkheid tot vertreden bestaat. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is het noodzakelijk dat een eventuele statische houding niet te lang in eenzelfde houding plaatsvindt, maar dat deze kan worden afgewisseld eventueel naar een andere statische houding. Mede gelet op deze motivering ziet deze beperking, anders dan appellant ter zitting heeft betoogd, dus uitdrukkelijk op de afwisseling in werkhouding en niet alleen op de afwisseling in zithouding. Het enkele feit dat de door Ergatis aangenomen beperking anders is verwoord, zonder dat daarbij gespecificeerd is wat de frequentie van de noodzakelijke afwisseling is, maakt niet dat getwijfeld wordt aan deze motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Dit betekent dat de beroepsgrond niet slaagt.
4.5.
Verder heeft appellant aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij de vaststelling van zijn belastbaarheid ten onrechte geen rekening heeft gehouden met zijn nekhernia. Ter onderbouwing verwijst hij naar de informatie van zijn behandelend orthopeed van 9 augustus 2021 en 30 november 2021. Ook is er volgens appellant reden om aanvullende beperkingen aan te nemen op de aspecten geluidsbelasting en afleiding door anderen, vanwege zijn tinnitusklachten die toenemen in een lawaaierige ruimte of als hij activiteiten verricht en vermoeid raakt. Daarbij is volgens appellant ook een verdergaande urenbeperking noodzakelijk, vanwege een slaapapneu, nek- en tinnitusklachten, wat leidt tot vermoeidheid en een slaapbehoefte overdag.
4.5.1.
Wat appellant over zijn nekklachten, tinnitus en slaapapneu heeft aangevoerd, leidt niet tot twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling.
4.5.2.
Wat betreft de nekklachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de informatie van de behandeld orthopeed kenbaar in de medische beoordeling betrokken. In de FML van 14 oktober 2022 zijn verschillende beperkingen opgenomen die voortkomen uit die nekklachten. In het rapport van 9 januari 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat het bestaan van een nekhernia niet wordt ontkend, maar dat dit juist is meegenomen bij het vaststellen van de belastbaarheid van appellant. Dat de nekklachten als tendomyogeen worden geduid, betekent enkel dat het klachtenpatroon van appellant niet (in volle omvang) kan worden verklaard vanuit het bestaan van de nekhernia, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Hiermee is voldoende gemotiveerd dat het feit dat sprake is van een nekhernia op zichzelf niet resulteert in meer of verdergaande beperkingen. Appellant heeft daarbij ook niet concreet aangegeven tot welke verdergaande of aanvullende beperkingen dit volgens hem zou moeten leiden.
4.5.3.
Ten aanzien van de tinnitusklachten heeft de verzekeringsarts van het Uwv in het rapport van 3 augustus 2022 gewezen op de mogelijkheid tot het gebruik van een maskeerapparaat dat tegen tinnitus zou helpen, dat via de KNO-arts kan worden verkregen. Appellant heeft zijn tinnitusklachten niet met medische informatie onderbouwd en zich evenmin op standpunt gesteld dat die klachten met het gebruik van een dergelijk apparaat gepaard gaan met beperkingen in zijn functioneren. Zijn enkele stelling daartoe is onvoldoende.
4.5.4.
De vermoeidheidsklachten van appellant vormen volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen reden voor het aannemen van een verdergaande urenbeperking op energetische gronden. In de rapporten 14 oktober 2022 en 9 januari 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd dat het evident is dat appellant ten tijde van de datum in geding kampte met vermoeidheidsklachten, maar dat er geen reden is om een structurele duurbeperking aan te nemen bij adequaat en consequent gebruik van het CPAPapparaat voor de slaapapneu en het hanteren van een regulier dag- en nachtritme. Er bestaat geen aanleiding om aan de juistheid van deze motivering te twijfelen. Appellant heeft tijdens de onderzoeken bij Ergatis verklaard dat hij het CPAP-apparaat niet dagelijks gebruikt. Hij heeft echter niet met informatie van de behandelend sector onderbouwd dat het CPAPapparaat voor hem geen aanvaardbare oplossing is. Gelet op hetgeen hiervoor over de nek- en tinnitusklachten is overwogen, zijn er onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat er een verdergaande urenbeperking had moeten worden aangenomen.
Arbeidskundige beoordeling
4.6.
Appellant heeft aangevoerd dat de geselecteerde functie textielproductenmaker voor hem niet geschikt is, omdat in deze functie tijdens acht werkuren, tweemaal ongeveer 30 minuten achtereen gezeten moet worden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft hierover opgemerkt dat in deze functie zitten elk uur wordt onderbroken door lopen en staan. Dit is volgens appellant echter wat anders dan met enige regelmaat kunnen wisselen tussen zitten, staan en lopen, zoals de door Ergatis aangenomen beperking luidt. Hij betoogt daarom dat zijn belastbaarheid in deze functie wordt overschreden.
4.6.1.
Dit betoog wordt niet gevolgd. Gelet op wat in 4.4.1 is overwogen, dient voor de beoordeling van de geschiktheid van de geselecteerde functies immers niet te worden uitgegaan van de door Ergatis aangenomen beperking ten aanzien van afwisseling van houding, maar van de in de FML van 14 oktober 2022 neergelegde beperking dat geen sprake mag zijn van een langdurig gedwongen statische werkhouding. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 26 oktober 2022 en 6 februari 2023 overtuigend gemotiveerd dat er in de functie textielproductenmaker geen overschrijding op dit aspect plaatsvindt, ondanks dat zitten in die functie gedurende acht uur per dag voorkomt. Dit door erop te wijzen dat in die functie de vrijheid bestaat om tijdens het zitten van houding te wisselen, dat zitten kan worden onderbroken door kort te staan en kort een stukje te lopen om materiaal te pakken, waarbij in elk geval tweemaal per uur een minuut wordt gestaan, dat elk kwartier even vertreed kan worden en dat de medewerker in principe zelf kan bepalen wanneer hij even pauze neemt of naar eigen inzicht kan opstaan voor een toiletbezoek.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd voor zover aangevochten. Dit betekent dat de weigering appellant een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van M. Reith als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2024.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) M. Reith