ECLI:NL:CRVB:2024:1657
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering toekenning Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellante, geboren in 2003, heeft op 4 april 2022 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, waarbij zij stelde dat zij niet over arbeidsvermogen beschikte vanwege een leerstoornis en diverse lichamelijke en psychische aandoeningen. Het Uwv heeft echter na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek geconcludeerd dat appellante wel degelijk arbeidsvermogen heeft. Op 20 juli 2022 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen, en het bezwaar van appellante tegen deze beslissing werd op 8 december 2022 ongegrond verklaard.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en de beslissing van het Uwv in stand gelaten. Appellante was het niet eens met deze uitspraak en heeft hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 11 juli 2024 was appellante niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door een advocaat. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellante op 4 april 2022 over arbeidsvermogen beschikte. De Raad heeft de argumenten van appellante, waaronder het beroep op het beginsel van equality of arms, verworpen en bevestigd dat er geen onvolkomenheden waren in de medische beoordeling door het Uwv.
De Raad heeft geoordeeld dat de rechtbank de beroepsgronden van appellante helder en inzichtelijk heeft besproken en dat de conclusie van de rechtbank dat appellante niet als jonggehandicapte kan worden aangemerkt, juist is. De beslissing van de rechtbank om de weigering van de Wajong-uitkering in stand te houden, is bevestigd. Appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.