ECLI:NL:CRVB:2024:1657

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 augustus 2024
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
23/2715 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellante, geboren in 2003, heeft op 4 april 2022 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, waarbij zij stelde dat zij niet over arbeidsvermogen beschikte vanwege een leerstoornis en diverse lichamelijke en psychische aandoeningen. Het Uwv heeft echter na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek geconcludeerd dat appellante wel degelijk arbeidsvermogen heeft. Op 20 juli 2022 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen, en het bezwaar van appellante tegen deze beslissing werd op 8 december 2022 ongegrond verklaard.

De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en de beslissing van het Uwv in stand gelaten. Appellante was het niet eens met deze uitspraak en heeft hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 11 juli 2024 was appellante niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door een advocaat. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellante op 4 april 2022 over arbeidsvermogen beschikte. De Raad heeft de argumenten van appellante, waaronder het beroep op het beginsel van equality of arms, verworpen en bevestigd dat er geen onvolkomenheden waren in de medische beoordeling door het Uwv.

De Raad heeft geoordeeld dat de rechtbank de beroepsgronden van appellante helder en inzichtelijk heeft besproken en dat de conclusie van de rechtbank dat appellante niet als jonggehandicapte kan worden aangemerkt, juist is. De beslissing van de rechtbank om de weigering van de Wajong-uitkering in stand te houden, is bevestigd. Appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

Uitspraak

23/2715 WAJONG
Datum uitspraak: 22 augustus 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 augustus 2023, 23/155 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een uitkering op grond van de Wajong toe te kennen. Volgens appellante beschikte zij niet over arbeidsvermogen en had zij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.L.A.M. van Os, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere reacties ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 11 juli 2024. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 2003, heeft met een door het Uwv op 4 april 2022 ontvangen formulier een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat appellante een leerstoornis en diverse lichamelijke en psychische aandoeningen heeft. Bij de aanvraag is onder meer informatie gevoegd van GGZ. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellante arbeidsvermogen heeft. Bij besluit van 20 juli 2022 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.2.
Bij besluit van 8 december 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
2.1.
De rechtbank heeft overwogen dat hetgeen appellante in beroep heeft aangevoerd geen reden geeft om te twijfelen aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat appellante tenminste vier uur per dag belastbaar is en tenminste een uur aaneengesloten kan werken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft rekening gehouden met de lichamelijke en psychische beperkingen van appellante. De rechtbank is niet
gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie. Appellante heeft haar stelling dat uit de aanwezige medische informatie blijkt dat zij niet over arbeidsvermogen beschikt, niet onderbouwd. Evenmin heeft zij haar standpunt in beroep met (nieuwe) objectieve medische gegevens onderbouwd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen.
2.2.
Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is appellante (in medisch opzicht) in staat om instructies van een werkgever te begrijpen, te onthouden en uit te voeren en om afspraken met een werkgever na te komen. De conclusie dat appellante daarmee werknemersvaardigheden heeft is bevestigd door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, die onder meer heeft gewezen op het behalen van een VMBO-diploma door appellante.
2.3.
De rechtbank heeft geoordeeld dat is voldaan aan de criteria voor arbeidsvermogen en dat appellante met in achtneming van de beperkingen die zij ondervindt in staat is om (eventueel met begeleiding van een jobcoach) een eenvoudige taak, zoals het invoeren van gegevens, in een arbeidsorganisatie uit te voeren.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. De rechtbank heeft ten onrechte de medische en arbeidskundige argumenten van het Uwv overgenomen en haar conclusie slechts getrokken op basis van hetgeen zij in de stukken heeft gelezen. Volgens appellante is geen sprake van een eerlijke procedure. De rechtbank heeft namelijk geen professionele deskundigheid en de onderbouwing is afkomstig van het Uwv, één van de partijen in het geding. Appellante heeft de Raad verzocht een deskundige te benoemen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Een betrokkene heeft recht op een Wajong-uitkering als hij jonggehandicapte is in de zin van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong. Daarvan is sprake als een betrokkene geen arbeidsvermogen heeft. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft een betrokkene geen arbeidsvermogen als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. De beoordeling van het arbeidsvermogen is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante per 4 april 2022 (de dag dat de aanvraag is ontvangen) arbeidsvermogen heeft. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat dit het geval is. De rechtbank heeft de beroepsgronden helder en inzichtelijk besproken en met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen, worden onderschreven. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
De grond van appellante dat de rechtbank niet medisch deskundig is en ten onrechte, zonder eigen onderzoek, de onderbouwing van het Uwv heeft gevolgd, slaagt niet. Het is aan de bestuursrechter om aan de hand van de beroepsgronden te beoordelen of de rapporten van de verzekeringsarts en verzekeringsarts bezwaar en beroep blijk geven van een zorgvuldig onderzoek en deugdelijk gemotiveerd, duidelijk en concludent zijn. De rechtbank heeft dit gedaan en is terecht tot de conclusie gekomen dat niet is gebleken dat er onvolkomenheden zijn in de medische beoordeling.
4.4.
Voor zover appellante heeft beoogd een beroep te doen op de rechtspraak over de vereiste equality of arms, mede op grond van de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Korošec zoals uiteengezet in de uitspraak van 30 juni 2017 [1] , slaagt dat beroep evenmin. Op geen enkele manier is gemotiveerd dat appellante in deze procedure in een ongelijke positie verkeert of dat zij belemmeringen heeft ondervonden bij het overleggen van medische informatie die een ander licht op haar gezondheidssituatie kan werpen dan het Uwv daarover heeft doen schijnen en in die zin in bewijsnood is komen te verkeren.
4.5.
Er bestaat geen aanleiding om een deskundige te benoemen zoals door appellante is verzocht.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat de rechtbank het Uwv terecht heeft gevolgd in zijn standpunt dat appellante op 4 april 2022 beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries, in tegenwoordigheid van D. Kovac als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2024.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) D. Kovac

Voetnoten

1.CRvB 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226.