ECLI:NL:CRVB:2024:1641
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering toekenning WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant per 10 februari 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant is van mening dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft vastgesteld en dat hij niet in staat is om de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geoordeeld dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend. De Raad oordeelt dat het medisch onderzoek door de artsen van het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. Op de datum in geding zijn er geen klachten aan de hand en vingers vastgesteld, en er zijn geen aanwijzingen voor een urenbeperking. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die eerder het beroep van appellant ongegrond heeft verklaard. De Raad heeft ook het verzoek van appellant om een onafhankelijke deskundige te benoemen afgewezen, omdat er voldoende informatie in het dossier aanwezig is om tot een oordeel te komen. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan op 15 augustus 2024.