ECLI:NL:CRVB:2024:1627

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 augustus 2024
Publicatiedatum
16 augustus 2024
Zaaknummer
23/3375 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid en proceskostenveroordeling

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant per 10 maart 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant is van mening dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft vastgesteld en kan daarom de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld in hoger beroep, waarbij appellant niet is verschenen. De Raad heeft de medische beoordeling van het Uwv gevolgd en geoordeeld dat de weigering van de WIA-uitkering terecht is. De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische belastbaarheid van appellant op overtuigende wijze heeft gemotiveerd en dat de geselecteerde functies passend zijn. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Raad heeft deze uitspraak bevestigd. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 1.750,-, en moet het Uwv het griffierecht van € 186,- vergoeden.

Uitspraak

23/3375 WIA
Datum uitspraak: 7 augustus 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 2 november 2023, 23/290 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellant per 10 maart 2022 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. S.M.J. Iqbal, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 juni 2024 ingebracht.
De Raad heeft de zaak op een zitting van 26 juni 2024 ter behandeling aan de orde gesteld. Beide partijen zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als Monteur Tracing voor gemiddeld 37,55 uur per week. Op 12 maart 2020 heeft hij zich bij het Uwv ziekgemeld met psychische en fysieke klachten. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 25 januari 2022. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. Vervolgens heeft hij voor appellant functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 14,90%. Het Uwv heeft bij besluit van 15 februari 2022 geweigerd appellant met ingang van 10 maart 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 2 december 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een gewijzigde FML van 8 november 2022, alsmede een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van de gewijzigde FML de geselecteerde functies opnieuw beoordeeld en enkele functies laten vervallen. De mate van arbeidsongeschiktheid bedraagt hierdoor 22,82%.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft allereerst opgemerkt dat appellant zijn bezwaargronden in het beroepschrift heeft herhaald. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische belastbaarheid van appellant op 10 maart 2022 op inhoudelijk overtuigende wijze heeft gemotiveerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gesteld dat uit de ingebrachte stukken en de reeds bekende medische stukken van de orthopedisch chirurg (met name de brief van 19 januari 2022) blijkt dat appellant redelijk tot goed functioneel is met zijn linkerarm. Uit de brief van de fysiotherapeut blijkt dat appellant niet veel verdere verbetering ervaart. Uit de stukken blijkt verder dat appellant beperkt is qua linkerschouder- en armbelasting en ten aanzien van zwaardere kniebelasting. De behandeling van de psycholoog is gericht op de PTSS. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien om appellant in het persoonlijk en sociaal functioneren meer te beperken dan de primaire verzekeringsarts heeft vastgesteld. Wel heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de FML in de bezwaarprocedure aangescherpt op de items 4.13 (tillen tijdens het werk) en 4.14 (dragen tijdens het werk). Appellant heeft in beroep medische informatie ingediend van een radioloog, fysiotherapeut en een GZpsycholoog. In het verweerschrift stelt het Uwv dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de informatie van de fysiotherapeut en de psycholoog kenbaar heeft betrokken bij de heroverweging. Daarnaast stelt het Uwv dat de uitkomsten van het onderzoek van de radioloog al terugkomen in de medische informatie van de longarts, huisarts en de orthopedisch chirurg. Appellant heeft hiertegen in beroep geen argumenten aangevoerd. De rechtbank heeft daarom geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de conclusie dat appellant op 10 maart 2022 in staat moet worden geacht arbeid te verrichten als daarbij rekening wordt gehouden met de beperkingen die de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld. Met betrekking tot de arbeidskundige gronden van appellant heeft de rechtbank opgemerkt dat ook deze gelijk zijn aan de gronden ingediend in bezwaar en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep deze gronden in het rapport van 22 november 2022 al uitgebreid heeft besproken. In het rapport van 8 maart 2023 herhaalt de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gemotiveerd waarom de functies passend zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende uitgelegd waarom de functies geschikt zijn voor appellant.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft in hoger beroep het standpunt gehandhaafd dat sprake is van verdergaande lichamelijke beperkingen in verband met de klachten aan zijn linkerarm, linkerschouder en linkerbeen. Daarnaast heeft appellant het standpunt gehandhaafd dat sprake is van verdergaande beperkingen in zijn sociaal en persoonlijk functioneren in verband met stemmingswisselingen waarvoor hij onder behandeling is van een psycholoog en een psychiater. Ook heeft appellant in hoger beroep opnieuw aangevoerd dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn. Tot slot heeft appellant de Raad verzocht om de benoeming van een deskundige.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de WIA-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van de gronden in beroep. De rechtbank heeft deze gronden gemotiveerd besproken. Er is geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep getrokken conclusies. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft met het rapport van 13 juni 2024 desgevraagd gemotiveerd dat de medische informatie omtrent de linkerknie van appellant van orthopedisch chirurg K. Doorgeest van 24 januari 2022 en radioloog S.B.A. van der Valk van 14 december 2021, die in de bezwaarprocedure respectievelijk in de beroepsprocedure is ingebracht, geen gevolgen heeft voor de beperkingen in de FML van 8 november 2022. De medische klachten die in de genoemde rapporten naar voren komen zijn volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep reeds in de bezwaarprocedure betrokken. Naar het oordeel van de Raad is hiermee voldoende gemotiveerd dat de beperkingen juist zijn vastgesteld.
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat geen twijfel bestaat over de juistheid van de medische beoordeling. De Raad ziet daarom geen aanleiding om een deskundige te benoemen.
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de beperkingen in de FML van 8 november 2022 heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt zijn. In dit verband wijst de Raad ook nog op het in hoger beroep ingebrachte rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 juni 2024, waarin nogmaals inzichtelijk is gemotiveerd dat de geselecteerde functies in overeenstemming zijn met de vastgestelde beperkingen.

Conclusie en gevolgen

5. De overwegingen onder 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de weigering om appellant een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft. Omdat pas in hoger beroep een afdoende medische onderbouwing is gegeven, is sprake van een gebrek in het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het is aannemelijk dat appellant door de aanvulling van de motivering niet is benadeeld. Ook als het gebrek zich niet had voorgedaan, zou namelijk een besluit met dezelfde uitkomst zijn genomen. Daarom zal onder toepassing van artikel 6:22 van de Awb het gebrek worden gepasseerd.
6. Gelet op de toepassing van artikel 6:22 van de Awb wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 1.750,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het hogerberoepschrift, ter waarde van € 875,- per punt en met wegingsfactor 1) aan kosten van rechtsbijstand. Het Uwv wordt tevens veroordeeld tot vergoeding van het door appellant in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep tot een bedrag van € 1.750,-;
- bepaalt dat het Uwv het door appellant in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 186,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.D. Streefkerk, in tegenwoordigheid van S.P.A. Elzer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2024.
(getekend) J.D. Streefkerk
(getekend) S.P.A. Elzer