ECLI:NL:CRVB:2024:1610
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering toekenning WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 augustus 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uwv om hem een WIA-uitkering toe te kennen per 10 augustus 2021. Appellant, die zich op 13 augustus 2019 ziekmeldde met psychische klachten, betoogde dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft vastgesteld. Het Uwv had vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de uitkering. De rechtbank Overijssel had eerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard, en deze uitspraak werd in hoger beroep bevestigd.
De Raad heeft de medische en arbeidskundige beoordelingen van het Uwv gevolgd en geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid van appellant. De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig hebben gehandeld en dat er geen relevante aspecten van de gezondheidstoestand van appellant zijn gemist. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de FML van 16 december 2022 voldoende inzichtelijk was en dat de aangenomen beperkingen adequaat waren. Appellant's verzoek om een deskundige te benoemen werd afgewezen, omdat er geen twijfel bestond over de medische beoordeling.
Uiteindelijk bevestigde de Raad de uitspraak van de rechtbank, waardoor de weigering van de WIA-uitkering in stand bleef. Appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, aangezien het hoger beroep niet slaagde.