ECLI:NL:CRVB:2024:1610

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 augustus 2024
Publicatiedatum
16 augustus 2024
Zaaknummer
23/2015 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 augustus 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uwv om hem een WIA-uitkering toe te kennen per 10 augustus 2021. Appellant, die zich op 13 augustus 2019 ziekmeldde met psychische klachten, betoogde dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft vastgesteld. Het Uwv had vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de uitkering. De rechtbank Overijssel had eerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard, en deze uitspraak werd in hoger beroep bevestigd.

De Raad heeft de medische en arbeidskundige beoordelingen van het Uwv gevolgd en geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid van appellant. De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig hebben gehandeld en dat er geen relevante aspecten van de gezondheidstoestand van appellant zijn gemist. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de FML van 16 december 2022 voldoende inzichtelijk was en dat de aangenomen beperkingen adequaat waren. Appellant's verzoek om een deskundige te benoemen werd afgewezen, omdat er geen twijfel bestond over de medische beoordeling.

Uiteindelijk bevestigde de Raad de uitspraak van de rechtbank, waardoor de weigering van de WIA-uitkering in stand bleef. Appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, aangezien het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

23/2015 WIA
Datum uitspraak: 14 augustus 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 14 juni 2023, 22/724 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellant per 10 augustus 2021 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. S. van de Griek, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 22 mei 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van de Griek. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.K. Affia.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als online marketeer voor 39,77 uur per week. Op 13 augustus 2019 heeft hij zich ziekgemeld met psychische klachten. Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een primaire arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellant psychomentaal en psychosociaal kwetsbaar is en bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft. De beperkingen heeft zij neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 augustus 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 2 september 2021 geweigerd appellant met ingang van 10 augustus 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 29 maart 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 18 maart 2022 vastgesteld dat bij appellant sprake is van PTSS, waarvoor langdurig behandeling met EMDR plaatsvindt. In verband hiermee heeft zij aanleiding gezien om de FML op 18 maart 2022 aan te passen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 24 maart 2022 enkele functies laten vervallen en binnen één van de SBC-codes een nieuwe functie geselecteerd. Op basis daarvan is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 28,03%.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
In beroep heeft appellant informatie ingebracht van 7 maart 2022 van GZ-psycholoog M. Blanken van Boncura GGz en een expertise van 4 augustus 2022 van medisch adviseur dr. H.G. Booij van Lechner Consult. Medisch adviseur Booij heeft een enkele aanvullingen op de FML aangewezen geacht. In verband met de EMDR-behandeling heeft hij geconcludeerd dat sprake is van een verminderde beschikbaarheid en een verhoogde recuperatietijd, waardoor de gemiddelde belastbaarheid uitkomt op 36 uur per week. In verband met klachten van de linker achillespees na een eerdere achillespeesruptuur acht medisch adviseur Booij een lichte beperking aan de orde ten aanzien van langdurig/veelvuldig lopen en staan tijdens het werk.
2.2.
Een tweede verzekeringsarts bezwaar en beroep [1] heeft in een rapport van 16 december 2022 toegelicht dat met de reeds aangenomen beperkingen in voldoende mate rekening is gehouden met de verminderde psychosociale flexibiliteit van appellant. Appellant heeft bij de primaire arts te kennen gegeven dat hij geen moeite heeft met onverwachtse zaken. Een noodzaak om een beperking aan te nemen ten aanzien van het item ‘voorspelbare werksituatie’ is er daarom volgens de verzekeringsarts bewaar en beroep niet. Wel heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van medisch adviseur Booij aanleiding gezien om in de FML van 16 december 2022 enkele toelichtingen toe te voegen om de aangenomen beperkingen te verduidelijken. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat een verminderde beschikbaarheid niet aan de orde is omdat de behandeling van appellant één keer in de twee weken plaatsvindt en gemiddeld een uur in beslag neemt. Uit het dossier blijkt geen verhoogde recuperatiebehoefte. Voor het aannemen van een beperking in verband met een achillespeesruptuur uit het verleden heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gezien. Deze problematiek is tijdens de Ziektewetperiode overigens niet gemeld.
2.3.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 16 december 2022 toegelicht dat de geselecteerde functies met de aangepaste toelichting op de FML geschikt blijven.
2.4.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat niet is gebleken dat de verzekeringsartsen bezwaar en beroep relevante aspecten van de gezondheidstoestand van appellant hebben gemist of dat zij onzorgvuldig hebben gehandeld. De rechtbank acht het rapport van 16 december 2022 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende inzichtelijk. De rechtbank acht het navolgbaar dat met de aangenomen beperkingen in de FML van 16 december 2022 in voldoende mate rekening wordt gehouden met de verminderde psychosociale flexibiliteit van appellant. Het standpunt van appellant dat een lichte beperking had moeten worden aangenomen voor lopen tijdens het werk en staan tijdens het werk wordt door de rechtbank niet gevolgd. De rechtbank heeft het verzoek om een deskundige te benoemen afgewezen omdat er geen twijfel is aan de medische beoordeling. Uitgaande van de juistheid van de FML van 16 december 2022 is het aannemelijk dat appellant in staat is om de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft herhaald dat een beperking aangenomen had moeten worden op onderdeel 1.8.2 (voorspelbare werksituatie) en dat in verband met de achillespeesruptuur een beperking aangenomen dient te worden ten aanzien van lopen en staan tijdens het werk. Ter zitting heeft appellant vermeld dat achillespeesruptuur plaatsvond in februari 2013. Verder had in verband met de EMDRbehandeling en de vermoeidheidsklachten volgens hem een grotere urenbeperking aangenomen moeten worden. Appellant heeft verwezen naar de in hoger beroep ingebrachte brief van 5 april 2024 van GZ-psycholoog Blanken van Boncura GGz en de daarin vermelde grafieken met stressscores. Appellant heeft verzocht om een deskundige te benoemen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft een rapport ingebracht van 13 mei 2024 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, waarin deze het eerder ingenomen standpunt handhaaft. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de WIA-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen aanleiding is voor twijfel aan de juistheid van de voor appellant vastgestelde belastbaarheid per 10 augustus 2021. De overwegingen die de rechtbank aan dit oordeel ten grondslag heeft gelegd, worden volledig onderschreven. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 13 mei 2024 gereageerd op de in hoger beroep ingebrachte brief van 5 april 2024 van GZ-psycholoog Blanken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat Blanken in deze brief de huidige situatie van appellant beschrijft en niet de situatie op de datum in geding, 10 augustus 2021. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gewezen op het rapport van de primaire arts van 18 augustus 2021, waarin een gevuld dagverhaal is beschreven met huishoudelijke klusjes, dagelijks sporten, tuinieren, contact met vrienden en koken. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gewezen op een brief van GZ-psycholoog Blanken van 7 maart 2022, waarin is vermeld dat de EMDR-behandeling heeft geleid tot een substantiële verbetering. Er zijn geen aanknopingspunten voor de conclusie dat er noodzaak is voor het aannemen van een verdergaande urenbeperking. Voor de klachten als gevolg van de achillespeesruptuur uit 2013 is geen medische objectivering te vinden in de stukken. Aangezien geen sprake is van twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv, bestaat geen aanleiding om een deskundige te benoemen.
Arbeidskundige beoordeling
4.4.
Wat appellant heeft aangevoerd in hoger beroep geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor hem niet geschikt zijn.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellant een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van A.M. Geurtsen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2024.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) A.M. Geurtsen

Voetnoten

1.Dit is een andere verzekeringsarts bezwaar en beroep dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep die in de bezwaarfase heeft gerapporteerd.