Uitspraak
:15 augustus 2024
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uwv om terug te komen van een eerder besluit van 22 november 2013, waarin haar aanvraag voor een Wajong-uitkering was afgewezen. Appellante stelt dat het Uwv geen rekening heeft gehouden met bijzondere omstandigheden uit haar verleden en dat er nieuwe medische informatie is die haar recht op een uitkering zou onderbouwen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 4 juli 2024, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. S. Igdeli, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. L.J.M.M. de Poel.
De Raad heeft vastgesteld dat appellante in hoger beroep geen nieuwe medische informatie heeft ingediend die twijfel oproept aan de eerder vastgestelde beperkingen door de verzekeringsartsen. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht heeft geweigerd om terug te komen van het besluit van 2013, omdat de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit in hoger beroep voldoende is onderbouwd. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het bestreden besluit in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht, maar het Uwv heeft in hoger beroep de benodigde onderbouwing geleverd.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, maar veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante en bepaalt dat het Uwv het griffierecht vergoedt. De proceskosten worden begroot op € 1.750,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep. De uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit en is openbaar uitgesproken op 15 augustus 2024.