Uitspraak
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
Inleiding
Het oordeel van de Raad
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 augustus 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellante, geboren in 1956 en woonachtig in Marokko, heeft een AOW-pensioen aangevraagd dat door de Sociale verzekeringsbank (Svb) is vastgesteld op 4%, met een korting van 96% vanwege niet-verzekerde periodes. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellante niet zelf verzekerd was voor de AOW, omdat zij nooit in Nederland heeft gewoond of gewerkt. De Svb heeft de huwelijkse tijdvakken van appellante met haar eerste echtgenoot in aanmerking genomen, maar er zijn geen aanvullende huwelijkse tijdvakken vastgesteld die recht zouden geven op een hoger AOW-pensioen.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het toegekende AOW-pensioen onvoldoende is om in haar levensonderhoud te voorzien. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank overgenomen en vastgesteld dat er geen bewijs is voor meer verzekerde tijdvakken dan door de Svb is aangenomen. De korting van 96% op het AOW-pensioen is derhalve gerechtvaardigd. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van verzekerde tijdvakken voor de AOW en de gevolgen van het ontbreken daarvan, vooral voor personen die in het buitenland wonen en geen eigen verzekeringsgeschiedenis in Nederland hebben.