ECLI:NL:CRVB:2024:1601

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 juli 2024
Publicatiedatum
12 augustus 2024
Zaaknummer
22/3281 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om aan appellante een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft zijn standpunt gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna zij hoger beroep heeft ingesteld. Tijdens de zitting op 13 juli 2023 is appellante bijgestaan door haar advocaat, mr. D.M. Koot-Timmers, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. J.W. van Schaik. De Centrale Raad van Beroep heeft psychiater J.J.D. Tilanus benoemd als deskundige, die op 8 januari 2024 een rapport heeft uitgebracht. Dit rapport leidde tot een aanpassing van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van appellante, maar het Uwv concludeerde dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies nog steeds passend waren. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht de WIA-uitkering had geweigerd, ondanks de aanpassing van de FML. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en veroordeelde het Uwv in de proceskosten van appellante, die op € 2.187,50 werden begroot. De uitspraak werd gedaan op 31 juli 2024.

Uitspraak

22/3281 WIA
Datum uitspraak: 31 juli 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 6 september 2022, 20/7024 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 7 november 2019 heeft het Uwv aan appellante laten weten dat zij per
22 augustus 2019 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 15 mei 2020 (bestreden besluit) bij de weigering van de WIA-uitkering gebleven.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. D.M. Koot-Timmers hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Koot-Timmers. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.W. van Schaik.
De Raad heeft J.J.D. Tilanus, psychiater, benoemd als deskundige. Deze deskundige heeft op 8 januari 2024 een rapport uitgebracht.
Het Uwv heeft een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 februari 2024, een aangepaste Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 8 februari 2024 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 12 februari 2024 ingediend.
Appellante heeft op 1 maart 2024 een reactie op het deskundigenrapport ingediend.
Desgevraagd heeft psychiater Tilanus hierop gereageerd.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, omdat partijen hebben verklaard geen gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord.
Vervolgens heeft de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd aan appellante met ingang van 22 augustus 2019 een WIA-uitkering toe te kennen. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft geweigerd.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als administratief medewerker voor 37,28 uur per week. Op 25 augustus 2016 heeft zij zich ziekgemeld met whiplashklachten na een aanrijding. Nadat appellante een aanvraag om een WIA-uitkering had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een FML van 21 oktober 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 7 november 2019 geweigerd appellante met ingang van 22 augustus 2019 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door appellante gestelde klachten. Ook is de aanwezige medische informatie bij de beoordeling betrokken. Volgens de rechtbank is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
Het hoger beroep van appellante
3. Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij heeft aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met de klachten die het gevolg zijn van postwhiplashsyndroom. Appellante heeft gewezen op een op 29 november 2019 door
prof. dr. H.A.M. Middelkoop, klinisch neuropsycholoog, verricht neuropsychologisch onderzoek. Hierbij is geconcludeerd dat appellante cognitieve klachten heeft die met formeel cognitief functieonderzoek kunnen worden geobjectiveerd. Gelet hierop zijn met name op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren volgens appellante te weinig beperkingen gesteld. Ook is een urenbeperking noodzakelijk omdat appellante hele dagen werken niet vol kan houden.
4.1.
Omdat bij de Raad twijfel is ontstaan over de juistheid van de door het Uwv vastgestelde beperkingen, heeft de Raad psychiater Tilanus als deskundige benoemd. De deskundige heeft in zijn rapport van 8 januari 2024 geconcludeerd dat er rond de datum in geding, 22 augustus 2019, bij appellante sprake was van een somatische symptoomstoornis en een
functioneel-neurologische symptoomstoornis met spraaksymptomen. De deskundige is van mening dat de verzekeringsarts onvoldoende rekening heeft gehouden met bepaalde beperkingen ten aanzien van de emotionele belasting en het spreken. Het verdient daarom volgens de deskundige aanbeveling dat de verzekeringsarts de gestelde diagnosen en de in dit kader beschreven beperkingen meeweegt. Het gaat om de beoordelingspunten spreken, emotionele problemen van anderen hanteren en eigen gevoelens uiten.
4.2.
Het Uwv heeft in reactie op de expertise een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 februari 2024 ingediend. De expertise van psychiater Tilanus heeft aanleiding gegeven om de FML aan te passen. Op basis van de functioneel-neurologische symptoomstoornis (conversiestoornis) is appellante aanvullend beperkt voor het zich vlot kunnen uitdrukken/spreken. Op basis van de somatische symptoomstoornis is appellante aanvullend beperkt voor het omgaan met de eigen emoties. De FML is daarom op 8 februari 2024 op de volgende items gewijzigd:
- 2.3 spreken. Beperkt.
- 2.7 eigen gevoelens uiten. Beperkt, brengt anderen in verwarring door onduidelijke,
onvoorspelbare of onconventionele wijze van gevoelsuitingen.
- 2.8 omgaan met conflicten. Beperkt, kan een conflict met agressieve of onredelijke
mensen uitsluitend in telefonisch of schriftelijk contact hanteren.
4.3.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies met de FML van 8 februari 2024 onverminderd passend zijn. Het Uwv ziet dan ook geen aanleiding om de mate van arbeidsongeschiktheid te wijzigen.
4.4.
Appellante heeft in reactie op het deskundigenrapport aangevoerd dat er zij zich ook beperkt acht op het gebied van aandacht, herinneren en handelingstempo. Appellante blijft van mening dat er wel degelijk een urenbeperking had moeten worden aangenomen. Verder heeft appellante er op gewezen dat uit het deskundigenrapport naar voren komt dat er een geheel nieuwe beoordeling zal moeten plaatsvinden.

Het oordeel van de Raad

5.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit dat appellante geen recht heeft op een WIA-uitkering in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5.2.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van
artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
Medische beoordeling
5.3.1.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde, deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor.
5.3.2.
Het rapport van de deskundige geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. De deskundige heeft alle in het dossier aanwezige medische informatie bestudeerd, appellante lichamelijk en psychisch onderzocht en heeft de informatie die van appellante is ontvangen in de beoordeling betrokken. De deskundige heeft in zijn rapport de bevindingen van het onderzoek nauwgezet weergegeven.
5.3.3.
Er bestaat geen aanleiding om aan de juistheid van het inzichtelijk gemotiveerde standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar aanleiding van het rapport van de deskundige en daarin genoemde aandachtspunten te twijfelen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 5 februari 2024 de door de deskundige voorgestelde aanvullende beperkingen overgenomen en de FML overeenkomstig het rapport van de deskundige aangepast.
5.3.4.
Wat betreft de door appellante geclaimde urenbeperking wordt het volgende overwogen. De verzekeringsarts heeft in het rapport van 21 oktober 2019 vastgesteld dat appellante niet voldoet aan de criteria van de Standaard verminderde arbeidsduur. Appellante is het hier niet mee eens, zij heeft haar stelling dat zij niet in staat is om 8 uur per dag te werken echter niet met medische gegevens onderbouwd. Daarom wordt het standpunt van de verzekeringsarts over de urenbeperking gevolgd.
Arbeidskundige beoordeling
5.4.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 8 februari 2024 wordt geen reden gezien te twijfelen aan de geschiktheid van de geselecteerde functies. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op het resultaat functiebeoordeling van 7 november 2019 en in het rapport van 14 mei 2020 de signaleringen bij de geselecteerde functies van een afdoende motivering voorzien. In het rapport van 12 februari 2024 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat de gewijzigde belastbaarheid geen invloed heeft op de passendheid van deze functies.
6.1.
Het bestreden besluit is, gelet op de aanpassing van de FML, pas in hoger beroep voorzien van een toereikende medische onderbouwing. Daarom was het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd zodat dit besluit in zoverre in strijd is met het bepaalde in
artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Dit gebrek zal met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd aangezien aannemelijk is dat belanghebbenden hierdoor niet zijn benadeeld. Ook als dit gebrek zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen, omdat appellante op basis van de nader vastgestelde beperkingen minder dan 35% arbeidsongeschikt blijft. Dit leidt ertoe dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd, met verbetering van gronden.
6.2.
De toepassing van artikel 6:22 van de Awb vormt aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. Deze kosten worden, op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 2.187,50 in hoger beroep (twee en een halve punt met wegingsfactor één voor het indienen van het hoger beroepschrift, het bijwonen van de zitting en voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na verslag van het deskundigenonderzoek) voor verleende rechtsbijstand. Ook dient het Uwv het door appellante in hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.187,50;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van
€ 136,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van D. Kovac als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2024.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) D. Kovac