ECLI:NL:CRVB:2024:1598
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering toekenning WIA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In de zaak geregistreerd onder 23/3063 WIA is de vraag aan de orde of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) terecht heeft geweigerd om appellant per 21 mei 2020 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant stelt dat hij meer (medische) beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, waardoor hij niet in staat is de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak het standpunt van het Uwv gevolgd, waarbij een deskundige, verzekeringsarts I.A.K. Snels, heeft geconcludeerd dat de beperkingen van appellant correct zijn vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 1 februari 2021.
In de zaak geregistreerd onder 23/3064 WIA is de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd om appellant per 10 augustus 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat er geen sprake zou zijn van toegenomen beperkingen voortkomend uit dezelfde ziekteoorzaak. Appellant meent dat er een urenbeperking had moeten worden opgenomen vanwege een door hem gevolgde therapie. De rechtbank heeft ook in deze zaak het standpunt van het Uwv bevestigd, waarbij is vastgesteld dat de therapie niet medisch noodzakelijk was.
De Centrale Raad van Beroep heeft beide hoger beroepen ongegrond verklaard en de eerdere uitspraken van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelt dat het Uwv in beide zaken terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend, en dat de medische informatie die appellant in hoger beroep heeft ingediend niet leidt tot een ander oordeel. De Raad volgt de conclusies van de deskundige en de rechtbank, en concludeert dat de weigeringen om appellant in aanmerking te brengen voor een WIA-uitkering in stand blijven.