ECLI:NL:CRVB:2024:1580
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering toekenning WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid en gebrek aan toegenomen beperkingen
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante een WIA-uitkering toe te kennen. De eerste weigering vond plaats per 26 oktober 2021, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante betwist deze beslissing en stelt dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft vastgesteld. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht heeft gehandeld. De Raad oordeelt dat de medische en arbeidskundige grondslagen van het bestreden besluit correct zijn en dat er geen toegenomen beperkingen zijn vastgesteld binnen de relevante termijn. De Raad bevestigt de uitspraken van de rechtbank Limburg, die eerder de besluiten van het Uwv in stand hebben gelaten. De Raad heeft de argumenten van appellante, waaronder de rapporten van haar verzekeringsarts, niet overtuigend geacht en concludeert dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) van het Uwv adequaat is opgesteld. De Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een onafhankelijke deskundige in te schakelen, omdat er geen twijfel bestaat over de medische beoordeling. De beslissing van de Raad houdt in dat de weigering van de WIA-uitkering in stand blijft en dat appellante geen proceskostenvergoeding ontvangt.