4.2.Anders dan de rechtbank, acht de Raad de motivering van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet toereikend. Uit het dossier blijkt dat appellant na het bedrijfsongeval in 2013 zowel fysieke als psychische beperkingen heeft en dat daarnaast sprake is van een licht verstandelijke beperking. Uit het verslag van een psychologisch onderzoek van 17 augustus 2020 blijkt dat appellant functioneert op een moeilijk lerend niveau. Ten tijde van de melding van de toegenomen arbeidsongeschiktheid werd appellant inmiddels begeleid vanuit stichting MEE. Uit het dossier blijkt verder dat appellant na het bedrijfsongeval in 2013 niet meer in staat is gebleken om duurzaam te hervatten in werk. Uit de beschrijving die is gegeven door de vader van appellant en de toelichting ter zitting blijkt de moeite van appellant om zich in het dagelijks leven staande te houden en de ondersteuning die hij daarvoor moet ontvangen. In 2022 is appellant in aanmerking gebracht voor dagbesteding in beschut werk. In het arbeidskundig rapport van het Uwv van 21 juni 2022, dat daaraan ten grondslag ligt, is geconcludeerd dat appellant is aangewezen op intensieve begeleiding en dat deze begeleiding niet binnen redelijke grenzen door een werkgever kan worden aangeboden. Uit het dossier blijkt dat appellant nadien ook is uitgevallen voor zijn werkzaamheden in beschut werk voor 2 uur per week. Ter zitting is door het Uwv erkend dat de conclusie dat de voor appellant benodigde intensieve begeleiding niet in redelijkheid van een werkgever kan worden gevergd, niet verenigbaar is met het in de onderhavige procedure betrokken standpunt. Mede gelet op die erkenning en op de overige feiten en omstandigheden met betrekking tot de mogelijkheden van appellant en de ervaringen met zijn zelfredzaamheid, zijn hervattingen en uitval, heeft appellant aannemelijk gemaakt dat onder deze omstandigheden tewerkstelling van hem in redelijkheid van een werkgever niet mag worden verwacht. De conclusie is dan ook dat zich de situatie voordoet bedoeld in artikel 9, aanhef en onder e van het Schattingsbesluit, waarin van een werkgever in redelijkheid niet valt te vergen appellant in dienst te nemen.
5. Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. Het bestreden besluit is niet voorzien van een deugdelijke motivering, zodat dit besluit zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad kan niet zelf voorzien, omdat daarvoor voldoende gegevens ontbreken. Het Uwv zal daarom opnieuw op het bezwaar van appellant dienen te beslissen met inachtneming van deze uitspraak. Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil, bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen de door het Uwv te nemen nieuwe beslissing op het bezwaar slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
6. Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt aan deze zaak een gemiddeld gewicht toegekend en is de waarde per punt € 875,-. De proceskosten worden vervolgens begroot op
€ 1.750,- voor verleende rechtsbijstand in beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) en op € 1.750,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep (1 punt voor het hogerberoepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting), in totaal € 3.500,-. Ook dient het Uwv het door appellant in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.