ECLI:NL:CRVB:2024:1546
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering IVA-uitkering en voortzetting WGA-uitkering wegens niet-duurzame arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant per 13 januari 2022 een IVA-uitkering toe te kennen, omdat zijn volledige arbeidsongeschiktheid niet duurzaam zou zijn. Appellant had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar na een melding van toegenomen klachten heeft het Uwv besloten om de WGA-uitkering ongewijzigd voort te zetten. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat appellant heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan.
Tijdens de zitting op 4 juli 2024 is appellant verschenen, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door een gemachtigde. De Raad heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de feiten en omstandigheden, waarbij de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid op de datum in geding, 13 januari 2022, centraal stond. De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de mentale arbeidsbeperkingen van appellant niet duurzaam heeft geacht, en dat er nog steeds mogelijkheden voor verbetering zijn, ondanks de lange behandelgeschiedenis van appellant.
De Raad heeft geconcludeerd dat de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten. Het hoger beroep van appellant is afgewezen, wat betekent dat de ongewijzigde voortzetting van de WGA-uitkering in stand blijft. Appellant krijgt geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht, aangezien het hoger beroep niet slaagde.