ECLI:NL:CRVB:2024:1544

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
31 juli 2024
Zaaknummer
23/2788 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en benutbare mogelijkheden

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een WIA-uitkering toe te kennen per 23 november 2021, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant, die voorheen als verkeersregelaar werkte, heeft zich ziekgemeld met psychische klachten. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering heeft het Uwv onderzoek gedaan, waarbij een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige betrokken waren. De verzekeringsarts concludeerde dat appellant beperkingen had, maar dat hij niet volledig arbeidsongeschikt was. Het Uwv weigerde de uitkering, wat appellant aanvocht bij de rechtbank.

De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard en het besluit van het Uwv in stand gelaten. Appellant was het hier niet mee eens en ging in hoger beroep. Tijdens de zitting op 5 juni 2024 werd appellant vertegenwoordigd door zijn advocaat, terwijl het Uwv zich via videobellen liet vertegenwoordigen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht oordeelde dat appellant niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. De Raad onderschreef de bevindingen van de verzekeringsarts en de rechtbank, en oordeelde dat appellant over benutbare mogelijkheden beschikt, ondanks zijn psychische klachten.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv voldoende gemotiveerd had dat de geselecteerde functies passend waren voor appellant. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen, wat betekent dat de weigering van de WIA-uitkering in stand blijft. Appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

23/2788 WIA
Datum uitspraak: 17 juli 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 augustus 2023, 22/4258 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellant per 23 november 2021 geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. D. Sarikas, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 5 juni 2024. Appellant is via videobellen verschenen, bijgestaan door mr. Sarikas. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door mr. M.C. Puister.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als verkeersregelaar voor 20,56 uur per week. Op 28 november 2019 heeft hij zich ziekgemeld met psychische klachten. Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 januari 2022. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 17 januari 2022 geweigerd appellant met ingang van 23 november 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 5 augustus 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Appellant is niet verschenen bij de hoorzitting en heeft nadien te kennen gegeven dat geen nieuwe hoorzitting hoefde plaats te vinden. De rechtbank heeft onder verwijzing naar rechtspraak van de Raad geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ervan uit mocht gaan dat appellant in bezwaar heeft afgezien van een medisch onderzoek en dat hij tot de conclusie kon komen dat een medisch onderzoek in bezwaar niet noodzakelijk was. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat in wat appellant heeft aangevoerd geen reden is gelegen om het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat uit het dagverhaal van appellant onder meer blijkt dat hij tot activiteiten en sociaal contact komt en zelfstandig is in zelfzorg en huishouden. Ook was in het telefonisch contact sprake van goede cognitieve functies. Daarnaast blijkt uit de medische informatie niet dat er sprake is van een aandoening op grond waarvan een volledig disfunctioneren op micro-, meso- en macroniveau aannemelijk is. De rechtbank heeft verder overwogen dat het Uwv toereikend heeft gemotiveerd dat uit de brief van de behandelaar van appellant van 21 maart 2023 blijkt dat appellant psychische beperkingen heeft maar dat daaruit niet kan worden afgeleid dat appellant op de datum in geding helemaal geen voor arbeid benutbare mogelijkheden heeft. De rechtbank is van oordeel dat, zonder af te doen aan de door appellant ervaren en ook vastgestelde beperkingen, het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat appellant tot enige arbeid geschikt moet worden geacht. Het verzoek om benoeming van een deskundige heeft de rechtbank afgewezen.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat het Uwv de ernst van de psychische klachten van appellant heeft onderschat. Deze blijkt onder meer uit de brief van psychiater C.W. Ting van 21 maart 2023. Door zijn klachten heeft appellant niet aanwezig kunnen zijn bij de hoorzitting en de zitting van de rechtbank. Hij verzoekt daarom ook om online deelname aan de zitting van de Raad. Appellant heeft er verder op gewezen dat hij al jaren geen vooruitgang boekt. Hij acht zich daarom volledig en duurzaam arbeidsongeschikt. Vanwege zware medicatie en beperkte nachtrust is appellant in ieder geval aangewezen op een urenbeperking. Hij is ook niet in staat om in de avond, nacht, onregelmatige diensten of in een functie waarin overuren voorkomen te werken.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de WIA-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken. De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
Medische beoordeling
4.2.
De Raad overweegt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat bij appellant geen sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. De beroepsgrond dat appellant volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, slaagt niet. Onderschreven wordt wat de rechtbank daartoe heeft overwogen in 8.2 van de aangevallen uitspraak. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten van 1 augustus 2022 en 18 oktober 2022 afdoende toegelicht dat geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden omdat geen van de in artikel 2, vijfde lid van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten genoemde uitzonderingscriteria aan de orde is. Van het ontbreken van psychische zelfredzaamheid was op de datum in geding geen sprake. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overtuigend gemotiveerd dat in het bijzonder uit het dagverhaal en de klinische presentatie van appellant geen onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren op basis van de aanwezige psychiatrische aandoening blijkt. Zo volgt uit het rapport van de verzekeringsarts van 12 januari 2022 en het dagverhaal van appellant onder meer dat rond de datum in geding de zelfverzorging goed gaat, dat appellant zijn huis zo netjes mogelijk probeert te houden, dat hij boodschappen haalt bij de voedselbank, dat hij contact heeft met een vriend en met zijn moeder, dat hij af en toe bij haar langsgaat, dat hij iedere zaterdag een voetbalwedstrijd probeert te fluiten en af en toe de kantine in gaat. Hoewel appellant niet ver van huis gaat, wordt met de verzekeringsarts bezwaar en beroep en met de rechtbank geoordeeld dat hieruit niet blijkt van volledig disfunctioneren op micro-, meso-, en macroniveau.
4.3.
De beroepsgrond van appellant dat het Uwv de beperkingen van appellant heeft onderschat en dat in ieder geval een verdergaande urenbeperking in acht moet worden genomen, slaagt ook niet. Wat over de medische beoordeling door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is overwogen, wordt onderschreven. Het Uwv heeft met de in 4.2 genoemde rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep deugdelijk gemotiveerd dat in de FML van 12 januari 2022 voldoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellant. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd. Wat hij in hoger beroep onder verwijzing naar de door hem in beroep ingebrachte brief van psychiater Ting, heeft aangevoerd, tast het oordeel van de rechtbank niet aan. Het Uwv heeft met de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende toegelicht dat de informatie van psychiater Ting is meegewogen. In lijn met de informatie van de psychiater heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat sprake is van een angst- en paniekstoornis met agorafobie. Dat appellant slecht slaapt en stemmen hoort, zoals hij ter zitting van de Raad heeft toegelicht, heeft hij niet met medische stukken onderbouwd. Ook blijkt uit het dagverhaal niet van een rustbehoefte overdag. De verzekeringsarts heeft in zijn rapport van 12 januari 2022 overtuigend gemotiveerd dat geen aanleiding bestaat voor een verdergaande urenbeperking.
4.4.
Voor zover appellant heeft bedoeld dat sprake is van een verslechtering van zijn gezondheidssituatie wordt erop gewezen dat het appellant te allen tijde vrijstaat bij het Uwv een gedocumenteerde melding te doen van toegenomen arbeidsongeschiktheid.
Arbeidskundige beoordeling
4.5.
Het Uwv heeft ook voldoende en inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de hiervoor besproken functionele mogelijkheden, de geselecteerde functies passend zijn voor appellant.
Conclusie en gevolgen
5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellant een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.D. Streefkerk, in tegenwoordigheid van D. Kovac als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2024.
(getekend) J.D. Streefkerk
(getekend) D. Kovac

Bijlage

Wet WIA
Artikel 5. Definitie gedeeltelijk arbeidsgeschikt
Gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten
Artikel 2. De arbeidsongeschiktheidsbeoordeling
1. De arbeidsongeschiktheidsbeoordeling, bedoeld in de WAO, de Waz en de hoofdstukken 2 en 3 van de Wajong, de beoordeling van duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben als bedoeld in de hoofdstukken 1a, 2 en 3, van de Wajong, de beoordeling van het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in de ZW en de beoordeling van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid of de mate van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid, bedoeld in de Wet WIA, worden gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidsdeskundig onderzoek.
2. (…)
3. Indien uit het verzekeringsgeneeskundig onderzoek blijkt dat betrokkene geen benutbare mogelijkheden heeft maar betrokkene die mogelijkheden naar verwachting na verloop van een periode wel zal hebben, vindt na verloop van die periode opnieuw een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaats.
4. (…)
5. Benutbare mogelijkheden als bedoeld in het tweede tot en met het vierde lid zijn alleen dan niet aanwezig indien:
betrokkene is opgenomen in een ziekenhuis of in een instelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel f, van de Wet toelating zorginstellingen die zorg verleent waarop aanspraak bestaat ingevolge de Wet langdurige zorg, met uitzondering van een inrichting waar geestelijk gestoorde delinquenten van overheidswege verpleegd worden;
betrokkene bedlegerig is;
betrokkene voor het uitvoeren van activiteiten van het dagelijks leven dermate afhankelijk is dat hij lichamelijk niet zelfredzaam is; of
betrokkene als gevolg van een ernstige psychische stoornis in zijn zelfverzorging, in zijn directe samenlevingsverband alsook in zijn sociale contacten, waaronder zijn werkrelaties, niet of dermate minimaal functioneert dat hij psychisch niet zelfredzaam is.
6. Van het arbeidsdeskundig onderzoek kan worden afgezien indien de verzekeringsarts vaststelt dat betrokkene niet ongeschikt is tot het verrichten van zijn laatstelijk uitgeoefende arbeid.
7. Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot dit artikel nadere regels worden gesteld.