ECLI:NL:CRVB:2024:1544
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en benutbare mogelijkheden
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een WIA-uitkering toe te kennen per 23 november 2021, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant, die voorheen als verkeersregelaar werkte, heeft zich ziekgemeld met psychische klachten. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering heeft het Uwv onderzoek gedaan, waarbij een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige betrokken waren. De verzekeringsarts concludeerde dat appellant beperkingen had, maar dat hij niet volledig arbeidsongeschikt was. Het Uwv weigerde de uitkering, wat appellant aanvocht bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard en het besluit van het Uwv in stand gelaten. Appellant was het hier niet mee eens en ging in hoger beroep. Tijdens de zitting op 5 juni 2024 werd appellant vertegenwoordigd door zijn advocaat, terwijl het Uwv zich via videobellen liet vertegenwoordigen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht oordeelde dat appellant niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. De Raad onderschreef de bevindingen van de verzekeringsarts en de rechtbank, en oordeelde dat appellant over benutbare mogelijkheden beschikt, ondanks zijn psychische klachten.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv voldoende gemotiveerd had dat de geselecteerde functies passend waren voor appellant. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen, wat betekent dat de weigering van de WIA-uitkering in stand blijft. Appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagde.