ECLI:NL:CRVB:2024:1540

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 juli 2024
Publicatiedatum
31 juli 2024
Zaaknummer
23/3164 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante, die zich op 23 september 2019 ziekmeldde met psychische klachten, betwist de conclusie van het Uwv dat zij niet meer beperkingen heeft dan vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 13 juni 2024, waarbij appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. A. Harmanci, en het Uwv door Y. Huisman.

De Raad oordeelt dat het Uwv voldoende zorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht en dat de door het Uwv geselecteerde functies passend zijn voor appellante. De Raad volgt de argumenten van appellante niet en concludeert dat het Uwv terecht heeft geweigerd om een WIA-uitkering toe te kennen. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad stelt vast dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar beperkingen zwaarder zijn dan door het Uwv is aangenomen, en dat de FML adequaat rekening houdt met haar klachten.

De Raad concludeert dat er geen grond is voor een veroordeling van het Uwv tot schadevergoeding, en dat appellante ook geen recht heeft op vergoeding van proceskosten of griffierecht. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank, waardoor de weigering van de WIA-uitkering in stand blijft.

Uitspraak

23/3164 WIA
Datum uitspraak: 25 juli 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 oktober 2023, 23/1467 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellante per 20 september 2021 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. A. Harmanci, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 13 juni 2024. Voor appellante is verschenen mr. Harmanci. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door Y. Huisman .

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als verkoopster voor 23 uur per week. Op 23 september 2019 heeft zij zich ziekgemeld met psychische klachten. Nadat appellante een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 februari 2022. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 1 april 2022 geweigerd appellante met ingang van 20 september 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 25 januari 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien om in de FML op enkele aspecten de toelichting aan te passen en heeft een nieuwe FML van 25 januari 2023 opgesteld. Met inachtneming van deze FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de primair geduide functies beoordeeld, enkele functies laten vervallen en nieuwe geschikte functies geselecteerd. De berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid leidde echter niet tot een andere uitkomst. Appellante blijft minder dan 35% arbeidsongeschikt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de FML voor drukte en lawaai geen betrekking heeft op omgevingsgeluid, maar alleen op afleiding door anderen. Die beperking is niet zwaarder of lichter geworden, omdat die zowel in de primaire fase als in de bezwaarfase betrekking heeft op afleiding door anderen. Voor een beperking voor omgevingsgeluid is daarom geen grond. De voorwaarde dat appellante is aangewezen op werk zonder veelvuldige deadlines op productiepieken staat los van de vraag hoeveel dagen appellante wordt geacht per week te kunnen werken. Appellante had op de datum in geding geen aandoening met ernstige gevolgen voor de energiehuishouding. Met een urenbeperking van vier uur per dag, zodat appellante vier uur heeft om te recupereren, is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende met haar klachten en mogelijkheden rekening gehouden. In de enkele stelling van appellante dat de aangenomen urenbeperking niet ver genoeg gaat, heeft de rechtbank geen grond gezien voor het oordeel dat een zwaardere urenbeperking had moeten worden aangenomen. Ook heeft appellante volgens de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de in bezwaar geselecteerde functies niet voor haar geschikt zijn. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat appellante niet is aangewezen op een vaste werkplek. Dat appellante te maken zal krijgen met geluiden staat niet in de weg aan het vervullen van de functie van medewerker tuinbouw. Uit de arbeidsmogelijkhedenlijst volgt verder niet dat voor de functie van productiemedewerker confectie een diploma-eis geldt. Appellante heeft niet bestreden dat zij aan de eis van een aantal jaren vervolgonderwijs zonder diploma voldoet. Er wordt geen eis gesteld dat appellante in staat moet zijn om een mbo-opleiding te voltooien. Ook op een andere manier is volgens de rechtbank niet gebleken dat appellante het gevraagde niveau niet aan zou kunnen. Dat in de functie van productiemedewerker 20% van de werkzaamheden van een productiemedewerker confectie voor particulieren wordt verricht, betekent niet dat er klantcontact zal zijn. Volgens de rechtbank heeft het Uwv ten slotte terecht in aanmerking genomen dat voor het volgen van een opleiding geen beperking is aangenomen. Daarom staat de opleiding Schoonmaken voor de functie huishoudelijk medewerker, voor appellante niet in de weg om deze functie te vervullen.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat zij meer beperkt is en minder kan werken dan door het Uwv is aangenomen. Omdat al eerder is gebleken dat appellante al voordat vier uur is gewerkt uit de werkzaamheden uitvalt, mist zij een motivering waarom vier uur recuperatie voldoende is en dat hiermee voldoende rekening is gehouden met haar klachten. Ook zijn volgens appellante ten onrechte geen beperkingen opgenomen op deadlines en productiepieken en kan zij niet tegen lawaai, zoals machine- en radiogeluiden. Haar leer- en concentratievermogen is volgens appellante ook ten onrechte niet beperkt. Het volgen van een opleiding is volgens appellante dan ook te belastend. Ook is zij aangewezen op een vaste werkplaats zonder afwisseling. Wegens onder meer voortdurend machinegeluid en klantcontacten is het voor haar niet mogelijk om de geselecteerde functies te verrichten. Appellante heeft verzocht om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de door haar geleden schade.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden, of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de WIAuitkering in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
Appellante heeft in hoger beroep in essentie de medische gronden herhaald die ook al in beroep zijn aangevoerd en door de rechtbank afdoende zijn besproken. Wat over de medische beoordeling door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is overwogen, wordt onderschreven. Het standpunt van appellante in hoger beroep dat zij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen, vindt geen bevestiging in de in het dossier aanwezige en inzichtelijk door de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij de beoordeling meegewogen stukken. De gronden in hoger beroep tasten het oordeel van de rechtbank niet aan. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapporten van 25 januari 2023 en 13 september 2023 op een navolgbare wijze de voor appellante geldende belastbaarheid heeft besproken. Appellante heeft noch in beroep noch in hoger beroep haar standpunt dat zij meer beperkt is op de aspecten deadlines en productiepieken, lawaai en concentratievermogen, onderbouwd met medische gegevens. Dit betekent dat niet getwijfeld wordt aan de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde belastbaarheid in de FML van 25 januari 2023.
Arbeidskundige beoordeling
5. Appellante heeft tegen de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit de (deels medisch ingestoken) gronden herhaald die zij ook bij de rechtbank heeft aangevoerd. Wat de rechtbank over de arbeidskundige grondslag heeft overwogen wordt gevolgd en onderschreven. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het Uwv voldoende en inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de geduide functies passend zijn voor appellante.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellante een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft. Bij deze uitkomst is er geen grond voor een veroordeling van het Uwv in de vergoeding van schade. Dit verzoek wordt dan ook afgewezen.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellante ook geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van L.B. Vrugt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2024.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) L.B. Vrugt