ECLI:NL:CRVB:2024:1540
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante, die zich op 23 september 2019 ziekmeldde met psychische klachten, betwist de conclusie van het Uwv dat zij niet meer beperkingen heeft dan vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 13 juni 2024, waarbij appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. A. Harmanci, en het Uwv door Y. Huisman.
De Raad oordeelt dat het Uwv voldoende zorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht en dat de door het Uwv geselecteerde functies passend zijn voor appellante. De Raad volgt de argumenten van appellante niet en concludeert dat het Uwv terecht heeft geweigerd om een WIA-uitkering toe te kennen. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad stelt vast dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar beperkingen zwaarder zijn dan door het Uwv is aangenomen, en dat de FML adequaat rekening houdt met haar klachten.
De Raad concludeert dat er geen grond is voor een veroordeling van het Uwv tot schadevergoeding, en dat appellante ook geen recht heeft op vergoeding van proceskosten of griffierecht. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank, waardoor de weigering van de WIA-uitkering in stand blijft.