ECLI:NL:CRVB:2024:153
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering van een chauffeur en de beoordeling van medische beperkingen
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant per 19 januari 2021. Appellant, die voorheen als chauffeur werkte, heeft zijn uitkering aangevraagd na zich ziek te melden met rug- en knieklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft zijn uitkering beëindigd, omdat de verzekeringsarts oordeelde dat appellant geschikt was voor zijn laatste werk. Appellant heeft bezwaar gemaakt, maar het Uwv handhaafde zijn besluit. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij hoger beroep instelde.
Tijdens de zitting op 14 december 2023 heeft de Raad de zaak behandeld. Appellant, bijgestaan door zijn advocaat, betoogde dat hij door zijn medische klachten niet in staat was om zijn werk als chauffeur te verrichten. De Raad oordeelde echter dat het Uwv terecht de ZW-uitkering had beëindigd. De Raad volgde de argumenten van de rechtbank en concludeerde dat de medische beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd. Appellant had zijn standpunt niet met nieuwe medische gegevens onderbouwd, en de Raad zag geen aanleiding om aan te nemen dat zijn beperkingen waren onderschat.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant geen recht had op vergoeding van proceskosten of terugbetaling van griffierecht. De uitspraak werd openbaar gedaan op 25 januari 2024.