ECLI:NL:CRVB:2024:153

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
25 januari 2024
Zaaknummer
22/1144 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering van een chauffeur en de beoordeling van medische beperkingen

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant per 19 januari 2021. Appellant, die voorheen als chauffeur werkte, heeft zijn uitkering aangevraagd na zich ziek te melden met rug- en knieklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft zijn uitkering beëindigd, omdat de verzekeringsarts oordeelde dat appellant geschikt was voor zijn laatste werk. Appellant heeft bezwaar gemaakt, maar het Uwv handhaafde zijn besluit. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij hoger beroep instelde.

Tijdens de zitting op 14 december 2023 heeft de Raad de zaak behandeld. Appellant, bijgestaan door zijn advocaat, betoogde dat hij door zijn medische klachten niet in staat was om zijn werk als chauffeur te verrichten. De Raad oordeelde echter dat het Uwv terecht de ZW-uitkering had beëindigd. De Raad volgde de argumenten van de rechtbank en concludeerde dat de medische beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd. Appellant had zijn standpunt niet met nieuwe medische gegevens onderbouwd, en de Raad zag geen aanleiding om aan te nemen dat zijn beperkingen waren onderschat.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant geen recht had op vergoeding van proceskosten of terugbetaling van griffierecht. De uitspraak werd openbaar gedaan op 25 januari 2024.

Uitspraak

22/1144 ZW
Datum uitspraak: 25 januari 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 februari 2022, 21/3215 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 12 januari 2021 heeft het Uwv de uitkering die appellant ontving op grond van de Ziektewet (ZW) beëindigd. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 3 mei 2021 (bestreden besluit) bij de beëindiging van de ZWuitkering gebleven.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. S.N. Arikan, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift en een nader rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend.
De Raad heeft de zaak, via beeldbellen, behandeld op een zitting van 14 december 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Arikan. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellant per 19 januari 2021 heeft beëindigd. Volgens appellant was hij toen door zijn (medische) beperkingen niet in staat om zijn werk als chauffeur te verrichten zodat hij onveranderd recht heeft op een ZW-uitkering. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als chauffeur voor 25 uur per week. Zijn dienstverband is op 31 maart 2020 geëindigd. Op 4 juni 2020 heeft hij zich ziekgemeld met rug- en knieklachten. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft appellant een uitkering op grond van de ZW toegekend. Op 12 januari 2021 heeft hij het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant per 19 januari 2021 geschikt geacht voor zijn laatste werk. Bij besluit van 12 januari 2021 heeft het Uwv de ZW-uitkering per 19 januari 2021 beëindigd.
1.2.
In de bezwaarfase heeft een arts bezwaar en beroep onderzoek gedaan en een rapport opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het onderzoek door de artsen van het Uwv zorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts heeft de dossiergegevens bestudeerd, appellant gezien op spreekuur, informatie bij de huisarts opgevraagd en deze betrokken bij de beoordeling. De arts bezwaar en beroep heeft de dossiergegevens bestudeerd en appellant onderzocht op het spreekuur. Verder heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor de conclusie dat de beperkingen van appellant zijn onderschat. Appellant heeft zijn standpunt niet met (nieuwe) medische gegevens onderbouwd. Hij heeft een afschrift van zijn medisch dossier overgelegd. De hierin genoemde rug- en knieklachten waren bekend en zijn betrokken bij de beoordeling. Medische ontwikkelingen van na de datum in geding kunnen niet tot een ander oordeel leiden.
Het hoger beroep van appellant
3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat hij door pijn bij het lopen en zitten niet geschikt is voor zijn werk. Zijn werk als chauffeur moest hij zittend verrichten wat niet goed is voor zijn benen en rug. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat sprake is van een zorgvuldig onderzoek. Ook heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat appellant zijn standpunt niet met medische gegevens heeft onderbouwd. Uit de medische rapporten van appellant blijkt dat hij lage rugklachten en knieklachten heeft. De klachten zijn objectiveerbaar omdat deze door de arts van appellant zijn vastgesteld en uit het medisch rapport blijkt dat de foto’s slijtage aan de knieën uitwijzen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de ZW-uitkering van appellant te beëindigen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Op grond van artikel 19 van de ZW heeft een verzekerde recht op een ZW-uitkering als hij zijn arbeid als gevolg van ziekte of gebreken niet kan verrichten. ‘Zijn arbeid’ is het werk dat de verzekerde als laatste heeft verricht voordat hij ziek werd. Als de verzekerde geen werkgever heeft, wordt beoordeeld of de verzekerde werkzaamheden kan verrichten die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.4.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van de gronden die hij al in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken. Het oordeel van de rechtbank en de aan dit oordeel ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.5.
In wat appellant heeft aangevoerd wordt geen aanleiding gezien om aan te nemen dat de beperkingen van appellant zijn onderschat. Al zijn klachten zijn bij de beoordeling betrokken evenals de medische informatie waar appellant naar verwijst. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in hoger beroep toegelicht dat appellant zijn werk parttime verrichtte en dat de belasting daarin niet bijzonder zwaar was. De Raad ziet geen aanleiding om deze conclusie voor onjuist te houden.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2024.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) E.X.R. Yi

Bijlage

Artikel 19 van de Ziektewet
1. De verzekerde heeft bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte recht op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde.
(…)
4. Voor de toepassing van deze wet worden onder ziekte mede verstaan gebreken.
5. Ten aanzien van een verzekerde die geen werkgever heeft als bedoeld in artikel 9, 10 of 12 wordt onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend voor zijn arbeid zijn. In afwijking van de eerste zin wordt indien de verzekerde de arbeid gedurende minder dan een week heeft verricht en daaraan voorafgaand gedurende ten minste zes maanden andere arbeid heeft verricht onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die gewoonlijk kenmerkend zijn voor de andere arbeid die in die zes maanden hoofdzakelijk is verricht.