ECLI:NL:CRVB:2024:1507

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juli 2024
Publicatiedatum
24 juli 2024
Zaaknummer
23/2729 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering na ziekmelding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juli 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de appellant, de Staatssecretaris van Fiscaliteit en Belastingdienst, tegen de beslissing van het Uwv over de arbeidsongeschiktheid van werknemer. De appellant was het niet eens met de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid op 67,56% en stelde dat werknemer vanaf zijn ziekmelding op 11 maart 2019 voortdurend geen benutbare mogelijkheden had. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat de medische beoordeling van het Uwv overtuigend was en dat er geen nieuwe medische informatie was ingediend die de eerdere conclusies kon onderbouwen.

De Raad heeft de argumenten van appellant in hoger beroep beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de rechtbank terecht het besluit van het Uwv in stand heeft gelaten. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en voegde daaraan toe dat appellant geen nieuwe medische informatie had ingebracht die aanleiding gaf voor een ander oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had overtuigend gemotiveerd dat er geen sprake was van een situatie van geen benutbare mogelijkheden, en dat de geselecteerde functies voor werknemer geschikt waren.

De Raad heeft het verzoek van appellant om een onafhankelijke deskundige te benoemen afgewezen, omdat er geen twijfel bestond over de medische beoordeling door het Uwv. De uitspraak bevestigt de toekenning van de WIA-uitkering aan werknemer, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 67,56%.

Uitspraak

23/2729 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 23 augustus 2023, 22/4609 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
De Staatssecretaris van Fiscaliteit en Belastingdienst te Apeldoorn (werkgever)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 24 juli 2024
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.E.C. van Brenk, advocaat, hoger beroep ingesteld en de gronden van het hoger beroep ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 12 juni 2024. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Van Brenk en drs. J. Schipper als deskundige. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. van de Graaff. De zaak is gevoegd behandeld met de zaak 23/2835 WIA. Na de zitting zijn de zaken weer gesplitst. In elke zaak wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
[werknemer] (werknemer) heeft voor het laatst gewerkt als behandelfunctionaris bij de Belastingdienst voor 35,86 uur per week. Op 11 maart 2019 heeft hij zich ziekgemeld voor dit werk met (psychische) gezondheidsklachten.
1.2.
Nadat werknemer een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft aangevraagd, heeft een onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft werknemer vier maanden na de datum einde wachttijd gezien op het spreekuur en heeft daarom besloten de belastbaarheid zoals eind 2020 door de bedrijfsarts is geduid als leidraad te nemen voor de beoordeling van de situatie per 8 maart 2021, te weten geen benutbare mogelijkheden. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat werknemer niet meer geschikt is voor zijn laatste werk.
1.3.
De verzekeringsarts heeft vervolgens vastgesteld dat bij werknemer per datum van de beoordeling (8 juli 2021) geen sprake (meer) is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. Wel heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat werknemer bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 27 september 2021. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor werknemer functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 67,56%. Het Uwv heeft bij besluit van 25 oktober 2021 aan werknemer met ingang van 8 maart 2021 een WIA-uitkering toegekend, berekend naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 67,56%.
1.4.
Bij brief van 16 november 2021 heeft het Uwv aan werknemer bericht dat hij met ingang van 8 juli 2021 67,56% arbeidsongeschikt wordt geacht. Over de periode van 8 maart 2021 tot
8 juli 2021 wordt werknemer 100% arbeidsongeschikt beschouwd. Vanwege het door appellant en werknemer ingediende bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderzoek verricht, inclusief een spreekuurcontact, waarna zij een expertise heeft laten verrichten door psychiater N.J. de Mooij. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het expertiserapport van De Mooij van 18 mei 2022 bij de beoordeling betrokken en zijn bevindingen hierover neergelegd in het rapport van 20 mei 2022. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies onverminderd geschikt zijn voor werknemer en de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd vastgesteld op 67,56%. Bij besluit van 30 mei 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant gemaakte bezwaar tegen het besluit 25 oktober 2021 ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische belastbaarheid van werknemer op 8 juli 2021 op inhoudelijk overtuigende wijze zonder tegenstrijdigheden gemotiveerd en toegelicht waarom het oordeel van de verzekeringsarts in stand kan blijven. De diagnoses van de psychiater komen overeen met de diagnoses van zowel de primaire verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Omdat appellant zijn standpunt dat werknemer meer beperkt is dan wordt aangenomen niet met nieuwe medische informatie van werknemer heeft onderbouwd, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien te twijfelen aan de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde medische belastbaarheid van werknemer. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar het oordeel van de rechtbank voldoende toegelicht waarom per einde wachttijd wel en per 8 juli 2021 geen sprake was van geen benutbare mogelijkheden. De rechtbank heeft in wat appellant heeft aangevoerd geen reden gezien de geschiktheid van de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies in twijfel te trekken. Het Uwv heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht besloten aan werknemer een WIA-uitkering toe te kennen omdat hij per 8 juli 2021 voor 67,56% arbeidsongeschikt is.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. Volgens appellant heeft werknemer, vanaf zijn ziekmelding op 11 maart 2019, voortdurend geen benutbare mogelijkheden gehad. Appellant verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt naar de rapporten van 17 april 2020 die zijn opgesteld in het kader van het deskundigenoordeel en naar het rapport van de verzekeringsarts van 27 september 2021 met de beoordeling per einde wachttijd. Appellant ziet geen argumenten voor de wijziging van het standpunt van het Uwv, dat per datum spreekuur (8 juli 2021) een andere situatie aan de orde is. Uit alle rapporten komt een plausibel en consistent patroon naar voren van klachten, beperkingen en handicaps, welke de oorzaak zijn van de sterk wisselende mogelijkheden. De door de psychiatrische expertise vastgestelde klachten, beperkingen en handicaps als gevolg van de medische situatie, bevestigen de situatie van geen benutbare mogelijkheden. Appellant heeft verzocht om de benoeming van een onafhankelijke deskundige.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit tot vaststelling van de arbeidsongeschiktheid op 67,56% in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die werknemer in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van de gronden in beroep. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.2.
Appellant heeft in hoger beroep geen medische informatie ingebracht die aanleiding geeft voor een ander oordeel. Appellant heeft zijn standpunt, dat voortdurend sprake is geweest van een situatie van geen benutbare mogelijkheden of sterk wisselende mogelijkheden, hetgeen volgens appellant blijkt uit het expertiserapport, niet onderbouwd. Niet gebleken is uit medisch objectiveerbare stukken dat bij werknemer sprake is van veel meer klachten en beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 2 februari 2024, in aanvulling op de eerdere rapporten, overwogen dat uit het expertiserapport blijkt dat bij werknemer sprake is van een depressieve stoornis, matig, eenmalige episode. Daarbij worden duidelijk de behandelmogelijkheden benoemd en wordt verwezen naar de huisarts voor het inschakelen van deze hulp. Bovendien voldoet werknemer niet aan de voor geen benutbare mogelijkheden geldende criteria. Het Uwv heeft met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 februari 2024 (nogmaals) overtuigend gemotiveerd dat het expertiserapport van psychiater De Mooij geen aanleiding geeft tot het aannemen van een situatie van wisselende mogelijkheden en dat er op basis van alle zich in het dossier bevindende stukken geen basis is voor de conclusie dat sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. De Raad ziet in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen aanleiding te twijfelen aan de medische onderbouwing van het bestreden besluit.
4.3.
Omdat geen twijfel bestaat over de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv, is er geen aanleiding voor het benoemen van een onafhankelijk deskundige. Het verzoek van appellant hiertoe wordt afgewezen.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de beperkingen in de FML van 27 september 2021 heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de geselecteerde functies voor werknemer geschikt zijn. De overwegingen van de rechtbank worden onderschreven.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de toekenning van de WIA-uitkering aan werknemer, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid 67,56 %, in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van L.B. Vrugt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2024
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) L.B. Vrugt