ECLI:NL:CRVB:2024:1505
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering van appellante per 24 mei 2022 na beoordeling van medische beperkingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante per 24 mei 2022. Appellante, die voorheen als helpende in de zorg werkte, ontving sinds 13 februari 2021 een ZW-uitkering vanwege zwangerschapsklachten. Na haar zwangerschaps- en bevallingsuitkering heeft zij zich op 9 september 2021 ziekgemeld met rugklachten, bekkenklachten en psychische problemen. Het Uwv heeft appellante per 24 mei 2022 geschikt geacht voor haar eigen werk, wat leidde tot de beëindiging van haar ZW-uitkering. Appellante was van mening dat haar medische beperkingen haar ongeschikt maakten voor haar werk en heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat het Uwv de beëindiging van de ZW-uitkering terecht had doorgevoerd, omdat de medische beperkingen van appellante niet zodanig waren dat zij haar eigen werk niet meer kon verrichten. De Raad volgde de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die concludeerde dat er geen sprake was van een psychische stoornis die arbeidsongeschiktheid zou rechtvaardigen. De Raad heeft ook de argumenten van appellante over de onderbouwing van haar klachten door de fysiotherapeut en de rol van stress en spanning in haar situatie niet overtuigend geacht.
De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische onderbouwing bij het vaststellen van arbeidsongeschiktheid en bevestigt dat de beoordeling van de verzekeringsarts voldoende was om de beëindiging van de uitkering te rechtvaardigen. Appellante heeft geen recht op vergoeding van proceskosten, aangezien het hoger beroep niet slaagde.