ECLI:NL:CRVB:2024:1504
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. Appellante had een WIA-uitkering aangevraagd, maar het Uwv weigerde deze omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante betwistte deze beslissing en stelde dat zij meer beperkingen had dan het Uwv had vastgesteld. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv juist waren.
Tijdens de zitting op 12 juni 2024 heeft appellante haar standpunt toegelicht, bijgestaan door haar advocaat, mr. H.S. Huisman. Het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. J. van Riet. De Raad heeft de argumenten van appellante en het Uwv gewogen en kwam tot de conclusie dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling door de verzekeringsartsen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellante.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante geen recht had op een WIA-uitkering. Tevens werd bepaald dat appellante geen proceskostenvergoeding zou ontvangen en dat het betaalde griffierecht niet zou worden teruggegeven. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de rol van verzekeringsartsen in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid.