ECLI:NL:CRVB:2024:1504

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juli 2024
Publicatiedatum
24 juli 2024
Zaaknummer
23/3083 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. Appellante had een WIA-uitkering aangevraagd, maar het Uwv weigerde deze omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante betwistte deze beslissing en stelde dat zij meer beperkingen had dan het Uwv had vastgesteld. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv juist waren.

Tijdens de zitting op 12 juni 2024 heeft appellante haar standpunt toegelicht, bijgestaan door haar advocaat, mr. H.S. Huisman. Het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. J. van Riet. De Raad heeft de argumenten van appellante en het Uwv gewogen en kwam tot de conclusie dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling door de verzekeringsartsen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellante.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante geen recht had op een WIA-uitkering. Tevens werd bepaald dat appellante geen proceskostenvergoeding zou ontvangen en dat het betaalde griffierecht niet zou worden teruggegeven. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de rol van verzekeringsartsen in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

23/3083 WIA
Datum uitspraak: 24 juli 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 oktober 2023, 22/2163 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellante per 24 februari 2020 een WIA-uitkering heeft geweigerd, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad is het hier niet mee eens en volgt de rechtbank. Dit betekent dat het bestreden besluit juist is.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. H.S. Huisman, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 12 juni 2024. Namens appellante is verschenen mr. Huisman. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. van Riet.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als agrarisch medewerker voor 40,23 uur per week. Op 30 mei 2016 heeft zij zich ziekgemeld vanwege psychische klachten. Nadat appellante een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 27 juni 2021. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 9 juli 2021 geweigerd appellante met ingang van 28 mei 2018 een WIAuitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 23 februari 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft voor zover relevant het volgende overwogen. Gezien de onderzoeksactiviteiten en de medische informatie waarover de verzekeringsartsen beschikten, zijn de medische rapporten zorgvuldig tot stand gekomen. De verzekeringsartsen hebben alle klachten van appellante en de informatie van de behandelaars betrokken in hun beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd, appellante op een spreekuur en een hoorzitting gezien. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv met betrekking tot de psychische beperkingen van appellante. De verzekeringsartsen hebben geconstateerd dat appellante psychische klachten heeft, waaronder PTSS en een matige depressie, waardoor zij op de datum in geding een verminderde psychische belastbaarheid heeft. Daarom is zij beperkt geacht voor diverse items in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren. Hierbij gaat het om beperkingen voor het herinneren, emotionele problemen van anderen hanteren en omgaan met conflicten. Ook is appellante aangewezen op een voorspelbare werksituatie, zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen en zonder veelvuldige deadlines of productiepieken. Het moet gaan om werk waarin zij zo nodig kan terugvallen op directe collega’s of leidinggevenden. Ook mag het werk geen leidinggevende aspecten bevatten. Daarnaast zijn er beperkingen voor onregelmatige diensten en ’s nachts werken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet in zijn rapport van 27 juli 2023 geen aanleiding om appellante op psychisch gebied meer beperkt te achten. De rechtbank kan dit volgen, mede omdat de klachten op psychisch gebied niet volledig verklaard kunnen worden uit ziekte dan wel uit de ernst van een aandoening. Er is daarom geen aanleiding om volledig aan te sluiten bij de ervaren klachten. Het door appellante ingediende rapport van psychiater Kazemier leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 3 augustus 2023 op heldere wijze uiteengezet waarom er geen aanleiding is om appellante op psychisch gebied beperkter te achten. Aan de hand van de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende gemotiveerd waarom een urenbeperking op preventief gebied niet van toepassing is. De rechtbank ziet evenmin aanleiding te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv met betrekking tot de lichamelijke beperkingen. Er zijn beperkingen aangenomen voor fysiek zeer zware werkzaamheden. De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende heeft gemotiveerd waarom er geen aanleiding is om voor de hartklachten meer beperkingen aan te nemen. De rechtbank leidt met name uit het nadere rapport van 27 juli 2023 af dat er bij appellante (nog) geen relatie is gevonden tussen de geclaimde klachten en hartafwijkingen. De klachten kunnen volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep spanningsgerelateerd zijn, zonder dat daar hartafwijkingen aan ten grondslag liggen. Als door middel van een hartritmemonitor wel aangetoond zou worden dat er een relatie is tussen de klachten en hartafwijkingen, is aanvullende behandeling te verwachten. Pas als blijkt dat de klachten niet (eenvoudig) behandelbaar zijn, is er aanleiding hiervoor langdurige arbeidsbeperkingen aan te nemen. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten om dit onjuist te achten, mede omdat appellante in beroep geen aanvullende medische onderbouwing heeft gegeven bij haar stelling over de lichamelijke klachten. De rechtbank ziet vanwege het voorgaande geen reden een deskundige te benoemen.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij heeft aangevoerd dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep die appellante in een eerdere procedure over de uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) heeft beoordeeld, en wiens bevindingen in de onderhavige procedure worden meegenomen, heeft haar namelijk ten onrechte niet op een spreekuur gezien. Appellante heeft verder aangevoerd dat haar beperkingen zijn onderschat. Ter onderbouwing wijst appellante op het reeds in beroep ingebrachte rapport van psychiater Kazemier van 15 augustus 2022. Daaruit blijkt dat aanvullende beperkingen zouden moeten worden aangenomen voor de items persoonlijk risico, vervoer, informatie opslaan en concentratie. Bovendien had uit preventieve overwegingen, zoals Kazemier ook aangeeft, een urenbeperking moeten worden aangenomen. Appellante heeft de Raad verzocht een onafhankelijke deskundige in te schakelen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat sprake is van een zorgvuldig medisch onderzoek. Dat appellante in het kader van de eerdere beoordeling in het kader van de ZW niet is gezien door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, maakt niet dat in de onderhavige procedure in het kader van de Wet WIA sprake is van een onzorgvuldig onderzoek. Het doet evenmin afbreuk aan de waarde die aan de rapporten van de verzekeringsartsen in de onderhavige procedure kan worden toegekend. De verzekeringsartsen beschikten over relevante medische informatie van de behandelend sector, die inzichtelijk bij de beoordeling is betrokken. In de primaire fase heeft lichamelijk en psychisch onderzoek tijdens een fysiek spreekuur plaatsgevonden. In de bezwaarfase heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante psychisch onderzocht. De bevindingen op grond van dat onderzoek en de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn navolgbaar en liggen in lijn met de bevindingen tijdens het primaire onderzoek.
4.3.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling door de verzekeringsartsen van het Uwv. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Voor een andersluidend oordeel in hoger beroep zijn geen aanknopingspunten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft met de rapporten van 27 juli 2023 en 2 augustus 2023 inzichtelijk en toereikend gemotiveerd waarom wat appellante heeft aangevoerd en het rapport van Kazemier van 15 augustus 2023 geen aanleiding geven om het eerder ingenomen standpunt over de beperkingen op de items persoonlijk risico, vervoer, informatie opslaan en concentratie te wijzigen. De medicijnen die appellante gebruikte op de datum in geding leidden bij haar niet tot wanen en hallucinaties, maar worden gebruikt om de onrust te verminderen. Kazemier heeft de door appellante geuite angstklachten niet nader bevraagd, meer in het bijzonder niet in relatie tot de gestelde vervoersproblematiek. Uit het psychisch onderzoek blijkt geen verminderde concentratie of een moeite om informatie op te slaan. Er is ook geen aanleiding om een urenbeperking aan te nemen. Kazemier relateert zijn bevindingen omtrent het aannemen daarvan namelijk niet aan de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid.
4.4.
Er bestaat geen aanleiding een onafhankelijke deskundige te benoemen zoals appellante heeft verzocht. De hiervoor noodzakelijke twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling ontbreekt.
4.5.
Wat appellante heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor haar niet geschikt zijn.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
6. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. Karman, in tegenwoordigheid van A.M. Geurtsen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2024.
(getekend) C. Karman
(getekend) A.M. Geurtsen

Bijlage

Artikel 5 van de Wet WIA
Gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA
De beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.