ECLI:NL:CRVB:2024:1503

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juli 2024
Publicatiedatum
24 juli 2024
Zaaknummer
22/2558 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellant, geboren op [geboortedatum] 2002, heeft een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, waarbij hij stelde dat hij duurzaam niet over arbeidsvermogen beschikte vanwege een aangeboren nierafwijking en bijkomende persoonlijkheidsproblematiek. Het Uwv heeft echter vastgesteld dat appellant, ondanks zijn medische beperkingen, in staat is om vier uur per dag te werken, mits er rekening wordt gehouden met zijn behoefte aan recuperatie en begeleiding. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat appellant over basale werknemersvaardigheden beschikt en dat hij in staat is om de taak 'plaatsen van onderdelen op printplaat' uit te voeren. De Raad heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de medische oordelen van het Uwv, en heeft de argumenten van appellant in hoger beroep als herhalingen van eerdere stellingen gekwalificeerd. De uitspraak bevestigt dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft, en dat appellant geen recht heeft op vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

22/2558 WAJONG
Datum uitspraak: 24 juli 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
29 juni 2022, 21/1075 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellant beschikte hij op [geboortedatum] 2020 duurzaam niet over arbeidsvermogen en had hij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. S. Igdeli, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 12 juni 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Igdeli. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.C. Puister.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 2002, heeft met een door het Uwv op 28 november 2019 ontvangen formulier ‘Aanvraag beoordeling arbeidsvermogen’ een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat bij appellant sprake is van een aangeboren nierafwijking, waarvoor hij in 2011 een niertransplantatie heeft gehad. Appellant moet zich zes keer per dag katheteriseren. Ook is er sprake van persoonlijkheidsproblematiek. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. De voor het Uwv werkzame arts heeft vastgesteld dat appellant energetisch verminderd belastbaar is, maar niet dusdanig dat hij niet vier uur per dag belastbaar is en niet één uur aaneengesloten kan werken. De Uwv-arts heeft zich op het standpunt gesteld dat met de juiste recuperatiemomenten en recuperatieduur, vier uur werken verdeeld over de dag haalbaar is. Ook beschikt appellant op medische gronden over basale werknemersvaardigheden. De arbeidsdeskundige deelt het standpunt dat appellant over basale werknemersvaardigheden beschikt. De arbeidsdeskundige heeft hierbij van belang geacht dat appellant enkele maanden bij Domino's Pizza gewerkt heeft als bezorger. Appellant is aangewezen op een begripvolle leidinggevende. De arbeidsdeskundige acht appellant geschikt de taak ‘plaatsen van onderdelen op printplaat (taaknummer 1701)’ te verrichten, waardoor sprake is van arbeidsvermogen. Bij besluit van 29 april 2020 heeft het Uwv geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.2.
Bij besluit van 22 januari 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft kennisgenomen van het door appellant in bezwaar ingezonden verslag Pro Justitia van 19 februari 2020 van een door GZpsycholoog dr. I.W. van der Kooij, onder supervisie van GZ-psycholoog drs. L. Heukelom, verricht psychologisch onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien om de opgestelde belastbaarheid aan te passen, maar ook vastgesteld dat appellant ten minste vier uur per dag belastbaar is en in staat is een uur aaneengesloten te werken. Ten aanzien van de psychische pathologie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vermeld dat uit de informatie blijkt dat sprake is van zwakbegaafdheid, een ongespecificeerde depressieve-stemmingsstoornis en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Bij appellant is geen sprake van een aandoening die gepaard gaat met dermate ernstige cognitieve stoornissen dat appellant zich niet een uur achtereen zou kunnen concentreren, of dermate frequent moet worden bijgestuurd dat de continuïteit van de activiteit in het geding komt. Medisch gezien lijkt het op grond van de lichte zwakbegaafdheid goed mogelijk om appellant, eventueel met extra uitleg en geduld, instructies te doen begrijpen, onthouden en opvolgen. Fysiek is appellant wegens zijn nieraandoening aangewezen op fysiek en energetisch relatief lichte werkzaamheden. Een werkomgeving met een verhoogd risico op infecties (ziekenhuizen, verpleeghuizen, veesector en dergelijke) moet vermeden worden en appellant moet de beschikking hebben over schoon sanitair voor persoonlijke verzorging. De werkplek hoeft echter niet te voldoen aan bijzondere eisen ten aanzien van steriliteit. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is het niet noodzakelijk om de werktijden over de dag te spreiden met buitengewone recuperatiemomenten als sprake is van fysiek en energetisch lichte werkomstandigheden met gangbare momenten voor pauze. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geen reden gezien af te wijken van het standpunt van de arbeidsdeskundige dat appellant over basale werknemersvaardigheden beschikt, mits voldaan is aan de voorwaarden dat sprake is van een begripvolle begeleiding en een bedrijfscultuur die kennis heeft van de problematiek. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de door de arbeidsdeskundige geselecteerde voorbeeldtaak gehandhaafd omdat de voor appellant geschetste voorwaarden op sociaal en organisatorisch vlak in deze werkomgeving realiseerbaar zijn.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank is niet gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van appellant. De rechtbank heeft meegewogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 12 januari 2021 uitgebreid is ingegaan op het verslag Pro Justitia van 19 februari 2020 en naar aanleiding daarvan meer beperkingen heeft aangenomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk gemotiveerd waarom appellant in staat geacht wordt om minimaal vier uur op een dag, waarvan ten minste een uur aaneengesloten, te werken. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende inzichtelijk gemaakt waarom hij geen medische belemmeringen ziet voor het aannemen van basale werknemersvaardigheden en de mogelijkheid om een taak in een arbeidsorganisatie uit te voeren. In wat appellant in beroep heeft aangevoerd, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor twijfel aan de juistheid van het medisch standpunt van het Uwv. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 4 augustus 2021 voldoende gemotiveerd waarom appellant in staat geacht wordt om vier uur per dag te werken, ook als rekening wordt gehouden met de verhoogde recuperatiebehoefte van appellant, de omstandigheid dat appellant overdag ongeveer vier uur slaapt en de tijd die appellant nodig heeft voor katheterisatie. In het rapport van 4 augustus 2021 is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook toegelicht dat de zwakbegaafdheid van appellant, en de omstandigheden zoals beschreven in de door appellant aangehaalde passages uit het verslag Pro Justitia, er niet aan in de weg staan dat hij relatief eenvoudige en eenduidige (routine)taken moet kunnen aanleren en uitvoeren en dat hij de instructie hiertoe, eventueel met extra herhaling, moet kunnen begrijpen. De rechtbank heeft overwogen dat appellant in beroep geen nieuwe (medische) gegevens heeft verstrekt die aanleiding geven om te twijfelen aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 19 januari 2021 deugdelijk gemotiveerd waarom appellant met zijn beperkingen de taak ‘plaatsen van onderdelen op printplaat’ kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie en over basale werknemersvaardigheden beschikt. De rechtbank heeft appellant niet gevolgd in zijn ter zitting naar voren gebrachte stelling dat het Uwv ten onrechte heeft aangenomen dat hij vier maanden bij Domino's Pizza heeft gewerkt, omdat hij daar maar gedurende één maand gewerkt heeft en al snel weg moest, onder meer omdat hij fouten maakte. Hiertoe is overwogen dat appellant geen stukken heeft ingezonden die zijn stelling onderbouwen dat hij maar één maand bij Domino's Pizza heeft gewerkt en dat het daar niet goed ging. Dit wordt niet ondersteund door de gegevens van de Belastingdienst waaruit blijkt dat appellant van 24 januari 2019 tot mei 2019 gewerkt heeft. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant op zijn achttiende verjaardag over arbeidsvermogen beschikte en geen recht heeft op een Wajong-uitkering.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft aangevoerd dat hij niet vier uur per dag kan werken, zelfs als dit over de dag verdeeld wordt. Appellant heeft herhaald dat bij hem sprake is van vermoeidheid en dat dit aspect onvoldoende is uitgevraagd door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Appellant ervaart ook moeite met de algemene dagelijkse levensvaardigheden als zijn zelfzorg en het begrijpen van leerstof op school. Appellant begrijpt veel woorden niet. Bij voor hem lastige taken ervaart appellant moeite om zijn aandacht erbij te houden en geeft hij snel op. Appellant heeft moeite met routinetaken en heeft last van concentratieproblemen en een slecht geheugen. Appellant heeft verwezen naar enkele gronden uit zijn beroepschrift van 26 maart 2021. Hij heeft herhaald dat door het Uwv ten onrechte veel belang is gehecht aan de door hem verrichte werkzaamheden bij Domino's Pizza. Appellant heeft dit werk, dat bestond uit het leveren van pizza’s, niet goed kunnen doen. Appellant acht zich niet in staat de geselecteerde taak uit te voeren en betwist dat hij over basale werknemersvaardigheden beschikt.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Een betrokkene heeft recht op een Wajong-uitkering als hij jonggehandicapte is in de zin van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong. Daarvan is sprake als een betrokkene geen arbeidsvermogen heeft. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft een betrokkene geen arbeidsvermogen als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. De beoordeling van het arbeidsvermogen is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
Partijen houdt verdeeld de vraag of appellant voldoet aan de voorwaarden, een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie (de taak plaatsen van onderdelen op printplaat), over basale werknemersvaardigheden beschikt en ten minste vier uur per dag belastbaar is.
4.3.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat de desbetreffende gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden onderschreven. Daar wordt het volgende aan toegevoegd.
4.4.
Appellant wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat het Uwv onvoldoende navraag gedaan heeft naar zijn vermoeidheidsklachten en ten onrechte het standpunt inneemt dat hij vier uur per dag belastbaar is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 4 augustus 2021 gemotiveerd uiteengezet waarom bij een arbeidsduur van vier uur voldoende gelegenheid overblijft om overdag aan de slaapbehoefte te voldoen. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 12 januari 2021 blijkt ook dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellant vanwege de pathologie aangewezen acht op fysiek en energetisch relatief lichte werkzaamheden. Voor het ter zitting van de Raad naar voren gebrachte standpunt van appellant dat hij na twee uur werken een half uur moet katheteriseren, is geen onderbouwing. Bij de beoordeling is betrokken dat appellant tijd nodig heeft voor katheterisatie.
4.5.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 12 januari 2021 en 4 augustus 2021 gemotiveerd toegelicht dat geen sprake is van ernstige geheugenstoornissen of ernstige problemen bij het richten en vasthouden van de aandacht. Ook leidt de omstandigheid dat appellant moeite ondervindt met bepaalde dagelijkse routinehandelingen er niet toe dat appellant ADL-afhankelijk is. Appellant zou met de extra instructie eenvoudige routinetaken moeten kunnen uitvoeren. De Raad volgt de verzekeringsarts bezwaar en beroep in deze toelichting. De Raad voegt daaraan toe dat uit het verslag Pro Justitia niet blijkt dat de GZ-psychologen het standpunt innemen dat appellant moeite ondervindt met routinetaken en concentratie en dat hij een slecht geheugen heeft, zoals appellant gesteld heeft in zijn beroepschrift van 26 maart 2021 en herhaald heeft in hoger beroep. De betreffende passage op pagina vijftien van het verslag Pro Justitia haalt niet de bevindingen van de GZ-psychologen aan, maar bevat een weergave van de bij appellant afgenomen anamnese.
4.6.
In reactie op de ter zitting door appellant naar voren gebrachte stelling dat het Uwv en de rechtbank van de onjuiste veronderstelling zijn uitgegaan dat hij meerdere maanden bij Domino’s Pizza heeft gewerkt, maar hij deze werkzaamheden maar een maand heeft volgehouden, wordt overwogen dat het Uwv heeft mogen uitgaan van de gegevens zoals geregistreerd bij de Belastingdienst. Deze gegevens wijzen op een dienstverband van vier maanden. Het Uwv heeft in het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 23 augustus 2021 inzichtelijk toegelicht dat, gelet op onder meer deze arbeidservaring van appellant, waarbij appellant instructies en afspraken moest nakomen met een werkgever, aangenomen kan worden dat appellant over basale werknemersvaardigheden beschikt. De Raad heeft geen aanknopingspunten dat appellant de taak van ‘plaatsen van onderdelen op printplaat (1701)’ niet zou kunnen vervullen.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit, in tegenwoordigheid van I. Gök als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2024.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
(getekend) I. Gök