ECLI:NL:CRVB:2024:1502
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de WIA-uitkering
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de voortzetting van zijn WIA-uitkering. Het Uwv heeft vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant 41,23% bedraagt. Appellant, die voorheen als bouwvakker werkte, heeft bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling. De rechtbank Amsterdam heeft in een eerdere uitspraak het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep is gegaan. Tijdens de zitting op 4 juli 2024 heeft de Raad de zaak behandeld, waarbij appellant werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. B. van Dijk, en het Uwv door mr. M.J.H.H. Fuchs.
De Raad heeft de medische en arbeidskundige beoordelingen van het Uwv getoetst. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 6 maart 2023 overtuigend gemotiveerd dat appellant belastbaar is conform de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van die datum. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van deze medische beoordeling. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische stukken overgelegd die zijn standpunt onderbouwen.
De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Dit betekent dat de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op 41,23% in stand blijft. Appellant krijgt geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht, omdat het hoger beroep niet succesvol was.