ECLI:NL:CRVB:2024:1502

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juli 2024
Publicatiedatum
24 juli 2024
Zaaknummer
23/3192 TW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de WIA-uitkering

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de voortzetting van zijn WIA-uitkering. Het Uwv heeft vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant 41,23% bedraagt. Appellant, die voorheen als bouwvakker werkte, heeft bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling. De rechtbank Amsterdam heeft in een eerdere uitspraak het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep is gegaan. Tijdens de zitting op 4 juli 2024 heeft de Raad de zaak behandeld, waarbij appellant werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. B. van Dijk, en het Uwv door mr. M.J.H.H. Fuchs.

De Raad heeft de medische en arbeidskundige beoordelingen van het Uwv getoetst. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 6 maart 2023 overtuigend gemotiveerd dat appellant belastbaar is conform de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van die datum. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van deze medische beoordeling. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische stukken overgelegd die zijn standpunt onderbouwen.

De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Dit betekent dat de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op 41,23% in stand blijft. Appellant krijgt geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht, omdat het hoger beroep niet succesvol was.

Uitspraak

23/3192 WIA
Datum uitspraak: 24 juli 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 oktober 2023, 22/5401 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (Duitsland) (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht bij de voortzetting van de WIAuitkering van appellant de mate van arbeidsongeschiktheid heeft vastgesteld op 41,23%.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. B. van Dijk, advocaat, hoger beroep ingesteld en aanvullende gronden ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak – deels via beeldbellen – behandeld op een zitting van 4 juli 2024. Voor appellant is mr. Van Dijk verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als bouwvakker voor 23 uur per week. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 4 februari 2019 een WGA-loonaanvullingsuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%.
1.2.
Op verzoek van de (rechtsopvolger van de) ex-werkgever heeft een herbeoordeling plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 april 2022. De arbeidsdeskundige heeft voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 3 mei 2022 de WIA-uitkering van appellant met ingang van 10 juli 2022 beëindigd, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij besluit van 30 september 2022 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 3 mei 2022 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
1.4.
Hangende het beroep van appellant tegen bestreden besluit 1 heeft het Uwv op 6 maart 2023 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen (bestreden besluit 2), waarbij het door appellant tegen het besluit van 3 mei 2022 gemaakte bezwaar alsnog gegrond is verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid per 22 april 2022 is vastgesteld op 41,23%. Omdat appellant meer dan 35% arbeidsongeschikt is heeft hij vanaf 10 juli 2022 onverminderd recht op een WIA-uitkering. Appellant was voorheen volledig arbeidsongeschikt, zodat de inkomenseis voor hem pas gaat gelden vanaf 1 april 2025. Dit betekent dat appellant vanaf 10 juli 2022 tot 1 april 2025 ongewijzigd recht heeft op een loonaanvullingsuitkering. Aan bestreden besluit 2 ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, een gewijzigde FML van 6 maart 2023 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard, het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard, het Uwv veroordeeld tot betaling van € 837,- aan proceskosten aan appellant en het Uwv opgedragen het betaalde griffierecht van € 50,- aan appellant te vergoeden. Hiertoe heeft zij het volgende overwogen.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsartsen zorgvuldig medisch onderzoek hebben verricht. Zij hebben appellant lichamelijk onderzocht en zij hebben informatie van de behandelaars van appellant in hun beoordeling betrokken. In dit kader zijn ook diverse beperkingen aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht waarom zij bepaalde diagnoses niet heeft overgenomen, namelijk omdat uit de medische informatie niet blijkt dat deze diagnoses objectief zijn vastgesteld. Daarnaast is toegelicht welke verbetering is opgetreden en waarom dit heeft geleid tot wijzigingen ten opzichte van eerdere beoordelingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft uitgebreid gemotiveerd waarom geen sprake is van zodanig wisselende belastbaarheid dat sprake zou zijn van geen benutbare mogelijkheden. Daarbij heeft zij ook in dat kader alle beschikbare medische informatie betrokken. De rechtbank acht de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk en logisch te volgen en ziet in de medische informatie geen aanknopingspunten om hieraan te twijfelen. De medische beroepsgronden van appellant slagen daarom niet.
2.2.
De rechtbank volgt appellant niet in zijn standpunt dat de geselecteerde functies niet aansluiten bij zijn voorervaring in de bouw en daarom ongeschikt zijn. Het is niet vereist dat de geselecteerde functies aansluiten bij deze voorervaring. Artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten bepaalt dat functies mogen worden
geselecteerd waarvoor vaardigheden nodig zijn die algemeen gebruikelijk zijn en binnen zes maanden kunnen worden verkregen, zoals bijvoorbeeld eenvoudig computergebruik. Dit is alleen anders als deze vaardigheden door ziekte niet verkregen kunnen worden. Daarvan is in het geval van appellant niet gebleken. Daar komt bij dat de arbeidsdeskundigen in hun rapporten hebben gemotiveerd dat appellant voldoet aan het opleidingsniveau dat voor de geselecteerde functies wordt gesteld en dat verder geen specifieke voorervaring vereist is. Appellant heeft verder aangevoerd dat zijn belastbaarheid in de geselecteerde functies wordt overschreden ten aanzien van het werken met toetsenbord en muis, tastzin en fijn motorische hand- en vingergebruik. De rechtbank stelt vast dat uit de FML van 6 maart 2023 volgt dat appellant niet beperkt is op werken met toetsenbord en/of muis. Verder blijkt uit het resultaat functiebeoordeling dat er geen overschrijding van de belastbaarheid is in de geselecteerde functies op de punten hand- en vingergebruik en tastzin. Ook deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft aangevoerd dat hij ten gevolge van longproblematiek en sarcoïdose meer beperkt is dan in de FML van 6 maart 2023 is aangenomen. Zo is ten onrechte geen beperking (meer) aangenomen op de punten stoffen/rook en kou. De geduide functies zijn ongeschikt, omdat daarin teveel gevraagd wordt van hand- en vingergebruik. Ook heeft appellant een zodanig eenzijdig arbeidsverleden, dat een administratieve functie redelijkerwijs niet passend is.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht bestreden besluit 2 over de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid op 41,23% in stand heeft gelaten. Dit doet hij aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. Appellant heeft in hoger beroep de eerdere medische gronden herhaald. De rechtbank heeft deze beroepsgronden uitvoering besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Appellant heeft zijn andersluidende standpunt in hoger beroep niet met nieuwe medische stukken onderbouwd. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 6 maart 2023 – dat aan bestreden besluit 2 ten grondslag ligt – inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat appellant belastbaar is conform de FML van 6 maart 2023. De door appellant ingebrachte informatie biedt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen objectieve medische onderbouwing voor het aannemen van beperkingen op de aspecten 3.5 (stof, rook, gassen en dampen) en 3.1 (kou). Voor zover appellant in hoger beroep – met de grond dat de geduide functies ongeschikt zijn door overschrijding van de belastbaarheid op aspect 4.3 (hand- en vingergebruik) – betoogt dat hij op dit aspect aanvullend beperkt moet worden geacht, slaagt deze grond niet. Daarvoor ontbreekt een medische objectivering. Wat betreft de sarcoïdose wijst de Raad erop dat – wat er ook zij van het al dan niet gesteld zijn van de diagnose – dat de primaire arts daarvoor beperkingen heeft aangenomen. Zo is in zijn rapport vermeld dat “bij nog aanwezige klachten van sarcoïdose een directe verstoring van de energiehuishouding als plausibel gezien worden” en dat daarom een urenbeperking tot maximaal 30 uren per week wordt aangehouden. Tevens is vastgesteld dat appellant geen tot nauwelijks longklachten ervaart. Dat voor deze klachten geen beperking meer nodig is, is nader en overtuigend toegelicht in het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 6 maart 2023.
Arbeidskundige beoordeling
4.4.
De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat het Uwv – uitgaande van de juistheid van de FML van 6 maart 2023 – voldoende en inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de geduide functies passend zijn voor appellant. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de primair geduide functies op basis van de aangepaste FML van 6 maart 2023 opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat de functies van receptionist (SBC-code 315120), telefonist (centrale), medewerker callcenter (inbound) (SBC-code 315174) en administratief ondersteunend medewerker (SBC-code 315100) nog steeds geschikt zijn. Appellant heeft in hoger beroep de eerdere arbeidskundige gronden herhaald. De rechtbank heeft deze beroepsgronden uitvoering besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, wordt bevestigd. Dit betekent dat de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op 41,23% in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van I. Gök als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2024.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) I. Gök