ECLI:NL:CRVB:2024:149

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 januari 2024
Publicatiedatum
25 januari 2024
Zaaknummer
21/1274 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant per 16 december 2019 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant, die voorheen als autopoetser werkte, heeft zich ziekgemeld na een steekpartij en heeft sindsdien psychische klachten ontwikkeld. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering heeft het Uwv een medisch onderzoek uitgevoerd, waaruit bleek dat appellant niet meer geschikt was voor zijn laatste functie, maar dat er wel andere functies voor hem beschikbaar waren. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het Uwv, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank Limburg heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing ook ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de functionele mogelijkheden van appellant correct waren vastgesteld. De Raad volgde de argumenten van appellant niet, die stelde dat hij meer beperkingen had dan het Uwv had aangenomen. De Raad bevestigde dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant en dat het bestreden besluit op een juiste arbeidskundige grondslag berustte. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, wat betekent dat appellant geen recht heeft op een WIA-uitkering en geen vergoeding voor proceskosten ontvangt.

Uitspraak

21/1274 WIA
Datum uitspraak: 17 januari 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 3 maart 2021, 20/1770 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 19 november 2019 heeft het Uwv geweigerd appellant een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 3 juni 2020 (bestreden besluit) bij de weigering van de uitkering gebleven.
Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak, gevoegd met de zaak 22/255 ZW, behandeld op een zitting van 6 december 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. R.A. Remport Urban. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.W.C. Jacobs. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst. In de zaak 22/255 ZW is afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellant per 16 december 2019 geen WIA-uitkering heeft toegekend omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als autopoetser voor gemiddeld 37,93 uur per week. Op 18 december 2017 heeft appellant zich, terwijl hij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving, ziekgemeld vanwege klachten als gevolg van een steekpartij. Nadien hebben er nog twee incidenten plaatsgevonden die bij appellant tot psychische klachten hebben geleid. Nadat appellant op 13 september 2019 een aanvraag om een WIAuitkering heeft ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 5 november 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 19 november 2019 geweigerd appellant met ingang van 16 december 2019 een WIA-uitkering toe te kennen omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 19 november 2019 heeft het Uwv bij besluit van 3 juni 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. De verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd, kennisgenomen van de medische informatie uit de behandelend sector, appellant onderzocht op het spreekuur en lichamelijk en psychisch onderzoek verricht. Dat geen hoorzitting heeft plaatsgevonden maakt het besluit niet onzorgvuldig. Appellant is gezien op het spreekuur van 25 februari 2020 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep waar appellant zijn bezwaren mondeling heeft toegelicht. Hierdoor heeft in voldoende mate hoor en wederhoor plaatsgevonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanvullende medische informatie van de huisarts ontvangen en betrokken bij de heroverweging. Ook heeft de rechtbank geen aanleiding gezien de door de verzekeringsartsen vastgestelde belastbaarheid voor onjuist te houden. Daarbij heeft de rechtbank niet willen afdoen aan de door appellant ervaren klachten en beperkingen noch de wijze waarop appellant zijn gezondheidsklachten op zichzelf ervaart. Dit is echter geen toereikende grondslag om arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA aan te nemen. Terecht heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep na onderzoek gemotiveerd vastgesteld dat appellant niet valt onder de uitzonderingssituaties zoals benoemd in artikel 2 van het Schattingsbesluit en dat er geen sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden bij appellant. De verzekeringsarts heeft voor de psychische en lichamelijke klachten beperkingen opgenomen in de FML. Deze beperkingen zijn onderschreven door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de impact van de traumatische mishandeling heeft onderschat, is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank is ten slotte niet gebleken dat de belasting in de voorgehouden functies de mogelijkheden van appellant overschrijdt.
Het hoger beroep van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Ten onrechte heeft de rechtbank aangenomen dat het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep zorgvuldig is verricht. Appellant heeft aangevoerd dat te snel is aangenomen dat hij voldoende mogelijkheden heeft om de geduide functies uit te kunnen voeren. Het medisch onderzoek had veel gedetailleerder moeten worden verricht met een preciezer onderzoek. Appellant voelt zich niet voldoende serieus genomen in zijn klachten en beperkingen. De impact van de traumatische gebeurtenis is onderschat door het Uwv. Appellant durft als gevolg van de traumatische gebeurtenis zijn woning niet meer zelfstandig te verlaten. Als gevolg daarvan zijn de geduide functies niet in overeenstemming met zijn belastbaarheid en zijn mogelijkheden.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de WIA-uitkering te weigeren in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.3.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven.
Medische beoordeling
4.4.
De door appellant in hoger beroep aangevoerde grond dat het medisch onderzoek veel gedetailleerder had moeten worden verricht met een preciezer onderzoek en dat te snel tot de conclusie is gekomen dat appellant onvoldoende mogelijkheden heeft om de geduide functies te kunnen uitvoeren, slaagt niet. Uit het rapport van 27 mei 2020 blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep, gezien de gegevens verkregen tijdens het spreekuur van 25 februari 2020, uitgebreid stil heeft gestaan bij het geweldsincident dat appellant is overkomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft uitvoerig het door dit incident ontstane lichamelijk letsel en de psychische klachten beschreven. Na het spreekuur heeft deze arts in een uitgebreid verzoek, op 27 februari 2020, informatie bij de huisarts opgevraagd. Op basis van de verkregen informatie van de huisarts, de onderzoeksbevindingen van de primaire verzekeringsarts, de behandelingen die appellant heeft gevolgd en de eigen onderzoeksbevindingen, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk toegelicht dat bij appellant op de datum in geding geen sprake meer is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. Vervolgens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep uiteengezet dat het geweldsincident heeft geleid tot zowel psychische als lichamelijke klachten, onder meer PTSS- en maagklachten, waarbij de stressbeleving een belangrijke factor is. Ook de minder gunstige (psycho)sociale leef- en woonomgeving ten tijde in geding, speelt een rol. Omdat de traumatische beleving zich in een specifieke omgeving heeft voorgedaan en niet in een arbeidssituatie, zijn er arbeidsmogelijkheden, waarbij rekening wordt gehouden met specifieke omstandigheden en lichamelijke en psychische beperkingen. Zeker omdat (passende) arbeid in een relatief veilige omgeving zal plaatsvinden. De door de primaire verzekeringsarts vastgestelde beperkingen voor zowel de psychische als lichamelijke klachten, zoals neergelegd in de FML van 5 november 2019, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep, in het licht van het voorgaande, voldoende en adequaat geacht. Deze motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt gevolgd. Appellant heeft in beroep noch in hoger beroep medisch objectiveerbare gegevens overgelegd die twijfel oproepen over de beoordeling van zijn psychische en fysieke beperkingen. De functionele mogelijkheden van appellant zijn dan ook juist vastgesteld.
Arbeidskundige beoordeling
4.5.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn en dat het bestreden besluit op een juiste arbeidskundige grondslag berust. De stelling van appellant dat de belasting in de geduide functies zijn mogelijkheden overschrijdt wordt niet gevolgd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 28 mei 2020 inzichtelijk en deugdelijk gemotiveerd dat de belasting van de functies binnen de belastbaarheid van de FML van 5 november 2019 blijft.

Conclusie en gevolgen

5. Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Dit betekent dat de weigering aan appellant een WIA-uitkering toe te kennen, in stand blijft.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. Karman, in tegenwoordigheid van R. Jansen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2024.
(getekend) C. Karman
(getekend) R. Jansen