ECLI:NL:CRVB:2024:1483

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
22/3256 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering en geschiktheid voor passende functies na medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant per 14 juni 2021. Appellant, die zich ziek had gemeld met psychische en fysieke klachten, betwistte de beëindiging van zijn uitkering, stellende dat hij door zijn beperkingen niet in staat was om passende functies te verrichten. De Raad oordeelde dat het Uwv de ZW-uitkering terecht had beëindigd, omdat appellant in staat was om meer dan 65% van zijn laatst verdiende loon te verdienen in de geselecteerde functies. De Raad volgde de bevindingen van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige, die voldoende medisch onderzoek hadden verricht en de beperkingen van appellant correct hadden vastgesteld. Appellant had in hoger beroep geen nieuwe medische informatie ingebracht die de eerdere conclusies van het Uwv in twijfel trok. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad concludeerde dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant, ondanks zijn psychische klachten, en dat er geen reden was om aan de vastgestelde belastbaarheid te twijfelen. De uitspraak bevestigt de beëindiging van de ZW-uitkering en wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

22/3256 ZW
Datum uitspraak: 17 juli 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
13 september 2022, 21/5189 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellant per 14 juni 2021 heeft beëindigd. Volgens appellant was hij toen door zijn (medische) beperkingen niet in staat om passende functies te verrichten zodat hij onveranderd recht heeft op een ZW-uitkering. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. U. Özcan, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 5 juni 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Özcan. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als medewerker transport voor 36,78 uur per week. Op 14 mei 2020 heeft hij zich ziekgemeld vanuit de Werkloosheidswet met psychische en fysieke klachten. Het Uwv heeft appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 24 april 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 10 mei 2021 de ZW-uitkering van appellant met ingang van 14 juni 2021 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.2.
Bij besluit van 14 september 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft medische redenen gezien om af te wijken van het primaire medisch oordeel en op 20 augustus 2021 een gewijzigde FML opgesteld. Daarin heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een aanvullende beperking opgenomen op het aspect frequent reiken met rechts tijdens het werk en op een aantal aspecten minder beperkingen vastgesteld dan de primaire verzekeringsarts. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van de gewijzigde FML twee functies laten vervallen en een nieuwe functie geselecteerd. Het arbeidsongeschiktheidspercentage is hierdoor wel gewijzigd maar appellant kan nog steeds meer dan 65% verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het Uwv heeft daarom geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. Verder ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid. De vastgestelde beperkingen komen voldoende tegemoet aan de door appellant ervaren hartklachten en zijn psychische klachten. Uit het rapport van de primaire verzekeringsarts blijkt niet dat appellant niet empathisch genoeg zou zijn en zich problemen van anderen niet zou aantrekken. Tevens is niet gebleken van een ernstige depressie of verstandelijke beperking op grond waarvan appellant zou zijn aangewezen op routinematig werken. Er is onvoldoende reden voor het aannemen van een verdergaande urenbeperking. Uitgaande van de juistheid van de FML, ziet de rechtbank ook geen reden om aan te nemen dat appellant de geselecteerde functies niet kan verrichten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft voldoende toegelicht dat de geselecteerde functies geschikt zijn op het gebied van productiepieken en deadlines. Ook heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat appellant, die sinds 1997 in Nederland werkt, de Nederlandse taal voldoende beheerst om op eenvoudig niveau werkinstructies te begrijpen. Er is ook geen aanleiding om te veronderstellen dat appellant niet in staat is om de (praktische) interne opleiding van twee dagen te volgen die vereist is bij de functie van machinaal metaalbewerker.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak, naast een herhaling van eerdere gronden, aangevoerd dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn psychische klachten. Het feit dat hij geen antidepressivum gebruikt is ten onrechte meegewogen bij de beoordeling van de ernst van zijn medische problematiek en beperkingen. Appellant is ernstig depressief. Op individueel niveau moet worden vastgesteld welke beperkingen appellant daarbij ervaart. Daarnaast zijn de geselecteerde functies niet geschikt door de aanwezigheid van deadlines en productiepieken. Er zijn geen signaleringen ten aanzien van deadlines en productiepieken opgenomen in het Resultaat functiebeoordeling (RF), maar in de functieomschrijvingen is wel uitdrukkelijk opgenomen dat sprake is van productiedoelen. Het Uwv heeft niet gemotiveerd waarom er gezien de functieomschrijvingen geen signaleringen zijn opgenomen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de ZW-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW behoudt een betrokkene na 52 weken van ongeschiktheid tot werken zijn ZW-uitkering, als hij als gevolg van ziekte minder kan verdienen dan 65% van zijn laatst verdiende loon (maatmaninkomen). Dit percentage wordt berekend door het maatmaninkomen te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Bij deze beoordeling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. [1] Ook deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
Wat appellant in hoger beroep over zijn medische situatie en vastgestelde belastbaarheid heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd en vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank heeft de beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde psychische beperkingen door de verzekeringsartsen van het Uwv. Alle door appellant naar voren gebrachte psychische klachten en ingediende medische stukken zijn kenbaar bij de medische beoordeling betrokken. De verzekeringsartsen hebben op basis van eigen onderzoek en de ingebrachte medische informatie geconcludeerd dat sprake is van milde psychische problematiek, dat appellant angst- en spanningsklachten heeft en beperkingen aangenomen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren. Appellant heeft niet met medisch objectiveerbare gegevens onderbouwd dat zijn psychische situatie is onderschat en dat meer of verdergaande psychische beperkingen of een verdergaande urenbeperking moet worden aangenomen.
4.3.
De beroepsgrond, dat uit de in beroep ingebrachte (ongedateerde) brief van de GZpsycholoog blijkt dat sprake is van een depressieve stoornis en angsten die beperkingen met zich meebrengen, slaagt niet. De GZ-psycholoog schrijft in deze brief onder meer dat sprake lijkt te zijn van een depressieve stoornis, eenmalige episode, matig van ernst. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten van 24 augustus 2021 en van 26 januari 2022 inzichtelijk en voldoende gemotiveerd dat geen sprake is van een ernstig depressief beeld en gemotiveerd waarom er geen reden is om meer of verdergaande psychische beperkingen en een verdergaande urenbeperking aan te nemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij gesteld dat niet de diagnose maar de medisch objectiveerbare beperkingen van belang zijn voor het vaststellen van de belastbaarheid. Uit eigen onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt niet van een ernstig depressief beeld en de behandeling die appellant krijgt en de omstandigheid dat geen medicatie is voorgeschreven, wijst volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet op hele ernstige problematiek. Daarbij merkt de Raad nog op dat uit de brief van de GZpsycholoog ook niet blijkt dat deze betrekking heeft op de situatie rond datum in geding. Appellant heeft in hoger beroep geen medische informatie ingebracht die aanleiding geeft om te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde belastbaarheid.
Arbeidskundige beoordeling
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 20 augustus 2021, wordt de rechtbank ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.
4.5.
De beroepsgrond dat de geselecteerde functies van productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180), textielproductenmaker (excl. vervaardigen textiel) (SBC-code 111160), en lader en losser (SBC-code 111220) niet geschikt zijn door de aanwezigheid van deadlines en productiepieken, waarvoor appellant beperkt is, slaagt niet. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 18 februari 2022 voldoende inzichtelijk gemotiveerd dat in de geselecteerde functies geen sprake is van deadlines en productiepieken en dat de geselecteerde functies voor appellant passend zijn. In de Basisinformatie CBBS zijn de definities van productiepieken en deadlines opgenomen. Deadlines zijn tijdslimieten. Het werk moet af zijn voor een bepaald tijdstip, anders heeft dit gevolgen voor de taakuitvoerder en soms ook voor de onderneming (afbreukrisico). Bij productiepieken zal het werktempo tijdelijk veel hoger zijn dan normaal gesproken wordt gevraagd in gangbare arbeid. Deadlines of productiepieken zijn pas een kenmerkend aspect van de functie wanneer ze minstens eenmaal per week optreden gedurende het merendeel van het jaar, of meerdere keren per week gedurende een kortere periode van het jaar. In de RF wordt in de geselecteerde functies geen signalering gegeven op het aspect deadlines en productiepieken. Dit betekent dat de arbeidskundig analist deadlines of productiepieken niet als kenmerkend voor de functies heeft aangemerkt en dat geen sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid van appellant op dat punt. In de functieomschrijvingen van de geselecteerde functies staat wel dat de medewerker per dag 15 tot 130 apparaten of deelproducten, 10 tot 16 hoezen of ongeveer 150 doosjes per dag produceert of verwerkt, maar daarmee wordt nog niet voldaan aan de definities van deadlines en productiepieken. In de functieomschrijving staat niet dat het werk op een bepaald tijdstip af moet zijn en dat er anders gevolgen aan zijn verbonden of dat het werktempo op momenten hoger is. Er bestaat dan ook geen reden om de geselecteerde functies niet passend te achten voor appellant.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering per 14 juni 2021 in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2024.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) S.C. Scholten

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920.