ECLI:NL:CRVB:2024:1480

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
23/1893 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid na medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante per 2 mei 2022, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante betwist deze beslissing van het Uwv en stelt dat zij meer (medische) beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld op basis van de feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan. Appellante heeft voor het laatst gewerkt als printplaatmonteur en ontving vanaf 1 juli 2014 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Na een herbeoordeling door het Uwv, waarbij een verzekeringsarts en arbeidsdeskundige betrokken waren, is vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk en is haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 18,18%. Het Uwv heeft vervolgens de WIA-uitkering beëindigd, wat appellante in bezwaar heeft aangevochten. De rechtbank Oost-Brabant heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding was voor twijfel aan de conclusies van de verzekeringsartsen. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie ingebracht die haar standpunt ondersteunt. De Raad heeft de beroepsgronden van appellante besproken en is tot de conclusie gekomen dat het hoger beroep niet slaagt. De beëindiging van de WIA-uitkering blijft dus in stand, en appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

23/1893 WIA
Datum uitspraak: 17 juli 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 12 mei 2023, 22/2495 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 2 mei 2022 heeft beëindigd, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen en kan zij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. A.P. van Knippenbergh, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als printplaatmonteur voor gemiddeld 23,91 uur per week. Vanaf 1 juli 2014 ontving zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Zij heeft van 29 december 2014 tot 19 april 2015 een uitkering ontvangen op grond van de Wet arbeid en zorg. Appellante is daarna in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet. Nadat appellante een aanvraag voor een WIA-uitkering had ingediend, heeft het Uwv aan appellante met ingang van 8 november 2016 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%. Na afloop van de loongerelateerde periode had het Uwv appellante met ingang van 14 februari 2017 in aanmerking gebracht voor een WGAloonaanvullingsuitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2.
In verband met een herbeoordeling heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. Op verzoek van de verzekeringsarts is een psychiatrisch expertise-onderzoek uitgevoerd door PSYO. Daarnaast heeft de verzekeringsarts appellante gezien op het spreekuur en informatie opgevraagd bij de behandelaars van appellante. Op basis van alle onderzoeksgegevens heeft de verzekeringsarts vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst van 10 december 2021. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd en aan de hand daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 18,18%. Bij besluit van 1 maart 2022 heeft het Uwv de WIA-uitkering van appellante per 2 mei 2022 beëindigd, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Hiertegen heeft appellante bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij besluit van 13 september 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is het medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, gelet op de verrichte onderzoeksactiviteiten in de primaire fase en de bezwaargronden, zorgvuldig geweest. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de primaire verzekeringsarts appellante heeft gezien op een spreekuur, medische informatie heeft ingewonnen en een psychiatrische expertise heeft laten verrichten, alsmede dat appellante in bezwaar geen nieuwe medische informatie heeft ingebracht. Gelet hierop kon de verzekeringsarts bezwaar en beroep in bezwaar volstaan met dossieronderzoek en was hij in de gegeven omstandigheden niet verplicht om appellante uit te nodigen voor een spreekuur.
2.2.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een onafhankelijke deskundige te benoemen vanwege het ontbreken van wapengelijkheid. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat zich in het dossier medische informatie bevindt van de behandelend psychiater en ook een huisartsenjournaal. Dergelijke informatie is naar zijn aard geschikt om twijfel te zaaien aan de conclusies van de verzekeringsartsen. Bovendien heeft het Uwv een expert ingeschakeld en diens bevindingen betrokken bij de beoordeling. Appellante heeft de bevindingen van de door het Uwv ingeschakelde expert niet voorgelegd aan haar behandelend psychiater en evenmin de behandelend psychiater een actueel oordeel over haar klachten en diagnoses gevraagd. De rechtbank heeft daarom geconcludeerd dat, nu er medische informatie van de behandelaars beschikbaar is en appellante de mogelijkheid had om nog meer medische informatie te overleggen die naar zijn aard geschikt was om twijfel te zaaien, er geen sprake is van wapenongelijkheid.
2.3.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor twijfel aan de medische beoordeling door het Uwv en de vastgestelde medische beperkingen. De verzekeringsartsen zijn bij hun beoordeling terecht uitgegaan van het rapport van de expert. Appellante heeft haar standpunt dat zij meer beperkingen heeft niet medisch onderbouwd.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante stelt zich op het standpunt dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest. Het psychisch onderzoek is summier geweest en de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft haar ten onrechte niet uitgenodigd voor een spreekuur. Appellante is verder van mening dat de rechtbank ten onrechte niet een onafhankelijke deskundige heeft benoemd. Zij acht een onafhankelijk onderzoek door een psychiater noodzakelijk. Volgens appellante heeft de door het Uwv ingeschakelde psychiater gesteld dat haar problematiek niet leidt tot merkbare problemen in het dagelijkse leven, waardoor de indruk wordt gewekt alsof zij niet wordt geloofd. Daarnaast is onvoldoende rekening gehouden met de medische klachten van appellante, zoals achterdocht, auditieve en visuele wanen en ontwijkende persoonlijkheidsproblematiek. De klachten van appellante zijn hetzelfde gebleven, maar de diagnose is ten onrechte veranderd.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de WIA-uitkering per 2 mei 2022 van appellante in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat zij in beroep naar voren heeft gebracht. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De rechtbank heeft de beroepsgronden afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. Appellante heeft in hoger beroep geen nadere medische informatie ingebracht die aanleiding geeft tot een ander oordeel. Evenmin is er aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor haar niet geschikt zijn. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen, worden geheel onderschreven.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de WIA-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.L. Noort, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2024.
(getekend) M.L. Noort
(getekend) S. Pouw