ECLI:NL:CRVB:2024:1480
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid na medisch onderzoek
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante per 2 mei 2022, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante betwist deze beslissing van het Uwv en stelt dat zij meer (medische) beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld op basis van de feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan. Appellante heeft voor het laatst gewerkt als printplaatmonteur en ontving vanaf 1 juli 2014 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Na een herbeoordeling door het Uwv, waarbij een verzekeringsarts en arbeidsdeskundige betrokken waren, is vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk en is haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 18,18%. Het Uwv heeft vervolgens de WIA-uitkering beëindigd, wat appellante in bezwaar heeft aangevochten. De rechtbank Oost-Brabant heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding was voor twijfel aan de conclusies van de verzekeringsartsen. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie ingebracht die haar standpunt ondersteunt. De Raad heeft de beroepsgronden van appellante besproken en is tot de conclusie gekomen dat het hoger beroep niet slaagt. De beëindiging van de WIA-uitkering blijft dus in stand, en appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.