Uitspraak
22 december 2021, 20/8035 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door zijn vader en advocaat, hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het hoger beroep werd ingetrokken omdat het Uwv met een gewijzigde beslissing op bezwaar volledig tegemoetkwam aan de bezwaren van appellant. De Raad voor de Rechtspraak heeft op 18 juli 2024 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het Uwv werd veroordeeld in de proceskosten van appellant. De Raad oordeelde dat het Uwv de kosten die appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, moet vergoeden. De kosten van rechtsbijstand werden begroot op € 875,- voor de beroepsfase en € 1.750,- voor de hoger beroepsfase, met een totaal van € 2.625,- aan proceskosten. Daarnaast werd bepaald dat het Uwv het betaalde griffierecht van in totaal € 184,- aan appellant moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door W.R. van der Velde, in tegenwoordigheid van griffier M. Reith, en is openbaar uitgesproken op 18 juli 2024.