ECLI:NL:CRVB:2024:1457
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van ZW-uitkering wegens benadelingshandeling door appellant
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. Appellant, die eerder werkzaam was bij [werkgever B.V.], had zich ziekgemeld en een vaststellingsovereenkomst ondertekend terwijl hij arbeidsongeschikt was. De Raad moest beoordelen of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) terecht had vastgesteld dat appellant een benadelingshandeling had gepleegd, wat leidde tot de weigering van zijn Ziektewet (ZW) uitkering. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant zijn recht op loon had prijsgegeven en dat de opgelegde maatregel gerechtvaardigd was. Appellant stelde dat hij geen benadelingshandeling had gepleegd en dat de maatregel onevenredig was. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant geen recht had op een ZW-uitkering over de benadelingsperiode van 1 tot 21 januari 2019. De Raad concludeerde dat de opgelegde maatregel in overeenstemming was met de geldende regels en dat appellant geen proceskostenvergoeding of terugbetaling van griffierecht zou ontvangen.