ECLI:NL:CRVB:2024:145

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
25 januari 2024
Zaaknummer
21 116 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 januari 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van haar Wajong-uitkering door het Uwv. Appellante, geboren op [Geboortedatum] 1989, had een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend, maar het Uwv concludeerde na onderzoek dat zij over arbeidsvermogen beschikte. Appellante was van mening dat zij op de dag dat zij 18 jaar werd, duurzaam niet over arbeidsvermogen beschikte, en dat zij als jonggehandicapte moest worden aangemerkt. De rechtbank Midden-Nederland had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna zij hoger beroep instelde.

De Raad heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. De Raad oordeelde dat de medische en arbeidskundige beoordelingen door het Uwv zorgvuldig waren uitgevoerd. De verzekeringsarts en arbeidsdeskundige hadden vastgesteld dat appellante op haar achttiende verjaardag en in de vijf jaren daarna vier uur per dag belastbaar was en in staat was om een uur aaneengesloten te werken. De Raad volgde de redeneringen van de rechtbank en het Uwv, en oordeelde dat appellante niet als jonggehandicapte kon worden aangemerkt op basis van de geldende wetgeving.

De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en houdt in dat appellante geen recht heeft op een Wajong-uitkering. Tevens wordt vermeld dat appellante geen proceskostenvergoeding ontvangt en het betaalde griffierecht niet terugkrijgt. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de betrokken rechters.

Uitspraak

21/116 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 8 december 2020, 20/1883 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 25 januari 2024
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 14 november 2019 heeft het Uwv geweigerd appellante een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toe te kennen. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 8 april 2020 (bestreden besluit) bij de weigering van de Wajong-uitkering gebleven.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. R.F. Ronday, advocaat, hoger beroep ingesteld en aanvullende stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 14 december 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Ronday. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluis.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellante beschikte zij op [Geboortedatum] 2007, de dag dat zij achttien jaar is geworden, duurzaam niet over arbeidsvermogen en had zij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv appellante terecht een Wajong-uitkering heeft geweigerd.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren op [Geboortedatum] 1989, heeft met een door het Uwv op 30 juli 2019 ontvangen formulier een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend. Daarbij is vermeld dat appellante lijdt aan hoofdpijn, gevoeligheid voor prikkels en stress, verminderde aandacht en belastbaarheid door hersenletsel na een ongeval in december 2005. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellante beschikt over arbeidsvermogen.
1.2.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Daarnaast heeft de rechtbank de redeneringen en conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd. Uit het neuropsychologisch onderzoek blijkt dat er aanwijzingen zijn gevonden voor tekorten in het inprenten van niet-contextuele verbale informatie, maar een echte aanwijzing voor een cognitieve stoornis is niet gevonden. De omstandigheid dat appellante voorheen bij haar moeder woonde waar de zorgtaken uit handen werden genomen is verder niet relevant voor de vraag of appellante over arbeidsvermogen beschikt. Het gaat erom hoe de situatie feitelijk was en in die feitelijke situatie kon appellante werken. De rechtbank heeft voorts geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de arbeidskundige beoordeling onjuist is. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op een inzichtelijke en navolgbare wijze verslag gedaan van zijn onderzoeksbevindingen en zijn daarop gebaseerde conclusies dat appellante over basale werknemersvaardigheden beschikt en een taak in een arbeidsorganisatie kan uitvoeren. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft daarbij voldoende rekening gehouden met de onderzoeksbevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, de voorwaarden voor appellante voor het uitoefenen van een taak en appellantes opleidingsniveau. Op grond van het voorgaande heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv appellante terecht niet heeft aangemerkt als jonggehandicapte op grond van artikel 1a:1, eerste lid en tweede lid, van de Wajong.
Het hoger beroep van appellante
3. Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat de rechtbank heeft miskend dat haar klachten zijn toegenomen binnen vijf jaar na haar achttiende verjaardag. Appellante is niet vier uur per dag belastbaar en is niet in staat om een uur aaneengesloten te werken door hersenletsel, waardoor zij constant ernstige hoofdpijn en een aandachts- en concentratiestoornis heeft. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ten onrechte geoordeeld dat geen sprake is van een onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren. Dat appellante een hbo-opleiding heeft afgerond, doet hier niet aan af. Dit is haar namelijk alleen maar gelukt, omdat zij ver over haar grenzen is gegaan en toen nog geen zorg- of huishoudelijke taken hoefde te verrichten. Verder beschikt appellante niet over basale werknemersvaardigheden. Ze heeft moeten stoppen met haar receptiewerkzaamheden vanwege haar beperkingen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de Wajong-uitkering te weigeren in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Een betrokkene heeft recht op een Wajong-uitkering als hij jonggehandicapte is in de zin van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong. Daarvan is sprake als een betrokkene geen arbeidsvermogen heeft. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft een betrokkene geen arbeidsvermogen als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. De beoordeling van het arbeidsvermogen is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.4.
In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante per [Geboortedatum] , de dag dat zij achttien jaar is geworden, en in de vijf jaren daarna, arbeidsvermogen heeft.
Medische beoordeling
4.5.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het onderzoek van de artsen van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies van deze artsen.
4.6.
Appellante wordt niet gevolgd in haar stelling dat zij door hoofdpijnklachten en aandachts- en concentratieproblemen niet beschikt over arbeidsvermogen in de periode hier in geding. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 6 april 2020 inzichtelijk gemotiveerd dat appellante op haar achttiende verjaardag en in de vijf jaren daarna vier uur per dag belastbaar was en in staat was om een uur aaneengesloten te werken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de informatie van de behandelend sector, waaronder de informatie van de GZ-psycholoog en de resultaten van de neuropsychologische onderzoeken in 2006 en 2018, bij de beoordeling betrokken. Zij heeft toegelicht dat de verzekeringsarts zorgvuldig onderzoek heeft verricht en de beperkingen en mogelijkheden van appellante adequaat heeft beschreven. Deze zijn in lijn met de aard en ernst van het ziektebeeld. Verder is duidelijk dat appellante in 2012 een hbo-opleiding heeft afgerond en heeft gewerkt. Dat de beperkingen recent zijn toegenomen is plausibel en te verklaren vanuit de hogere belasting in de thuissituatie. Er zijn geen gegevens naar voren gekomen waaruit blijkt dat de belastbaarheid van appellante niet goed is vastgesteld. De Raad ziet geen reden om deze conclusie en de daaraan ten grondslag liggende motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden. Dat appellante naar eigen zeggen in het verleden over haar grenzen is gegaan en inmiddels zwaarder wordt belast in haar thuissituatie, betekent niet dat zij in de van belang zijnde periode geen arbeidsvermogen heeft. Deze omstandigheden kunnen bij de beoordeling van de vraag of zij beschikt over arbeidsvermogen, bovendien geen rol spelen. Ook het in hoger beroep overgelegde plan van aanpak dat is opgesteld in het kader van de Participatiewet van de gemeente De Ronde Venen leidt niet tot een ander oordeel, omdat dit plan dateert van ruim na de periode in geding en hieruit niet blijkt dat het arbeidsvermogen van appellante ontbreekt.
Arbeidskundige beoordeling
4.7.
De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat het onderzoek door de arbeidsdeskundigen voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies van de arbeidsdeskundigen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd dat appellante beschikt over basale werknemersvaardigheden, onder meer omdat zij als supervisor receptie heeft gewerkt. Appellante heeft hiermee laten zien dat zij eenvoudige instructies kan begrijpen, onthouden en onder begeleiding kan uitvoeren. Daarnaast kan zij zich aan afspraken houden, eveneens met aandacht van begeleiding. Dat appellante naar eigen zeggen met deze werkzaamheden moest stoppen vanwege haar beperkingen, betekent niet dat zij om die reden niet over basale werknemersvaardigheden beschikt. Ook heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op navolgbare wijze gemotiveerd dat appellante de taak ‘Invoeren van gegevens’ kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft zich aangesloten bij het oordeel van de primaire arbeidsdeskundige dat het eenvoudige werkzaamheden betreffen die niet veel vragen van het concentratievermogen en waarbij er geen groot beroep wordt gedaan op het vermogen om interactie met anderen aan te gaan. Er is voorts geen sprake van stressvolle omstandigheden en de werkzaamheden zijn fysiek weinig belastend.
4.8.
Uit 4.1 tot en met 4.7 volgt dat de rechtbank het Uwv terecht heeft gevolgd in zijn standpunt dat appellante op 15 april 2007 en in de vijf jaren daarna beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2024.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) E.X.R. Yi

Bijlage

Artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong
Jonggehandicapte is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong
Onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben wordt in dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
Beoordelingskader uit Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’
“Stap 1 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of er sprake is van een progressief ziektebeeld.
Als het antwoord bevestigend is, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 2 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of de situatie van cliënt aan beide volgende voorwaarden voldoet:
* er is sprake van een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden;
* de aandoening is zodanig ernstig dat geen enkele toename van bekwaamheden mag worden verwacht.
Als aan deze beide voorwaarden wordt voldaan, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 3 - voor de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige samen
De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige stellen in gezamenlijk overleg vast of het ontbreken van arbeidsvermogen van de cliënt duurzaam is. Zij betrekken daarbij ten minste de volgende aspecten in onderlinge samenhang:
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden ter verbetering van de belastbaarheid;
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot verdere ontwikkeling;
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot toename van bekwaamheden.
Op grond van hun gezamenlijk overleg concluderen de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige of het arbeidsvermogen al dan niet duurzaam ontbreekt. De beoordeling is afgerond.