ECLI:NL:CRVB:2024:1441

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
22 juli 2024
Zaaknummer
23/3468 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant per 7 juni 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant, die voorheen als productiemedewerker werkte, heeft zich op 9 juni 2020 ziekgemeld met zowel psychische als lichamelijke klachten. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering heeft het Uwv onderzoek gedaan, waarbij een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige betrokken waren. De verzekeringsarts concludeerde dat appellant beperkingen had, maar de arbeidsdeskundige stelde vast dat hij niet meer geschikt was voor zijn laatste functie en berekende de mate van arbeidsongeschiktheid op 29,35%. Het Uwv weigerde vervolgens de WIA-uitkering, wat appellant aanvocht.

De rechtbank Overijssel verklaarde het beroep van appellant ongegrond en bevestigde het besluit van het Uwv. Appellant was het niet eens met deze uitspraak en stelde hoger beroep in. Hij voerde aan dat de rechtbank onvoldoende rekening had gehouden met het rapport van zijn eigen verzekeringsarts, Van Arkel, die meer beperkingen had vastgesteld. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld en kwam tot de conclusie dat de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten. De Raad oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv en dat appellant in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. Het hoger beroep werd dan ook afgewezen, en de weigering van de WIA-uitkering bleef in stand.

Uitspraak

23/3468 WIA
Datum uitspraak: 17 juli 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 16 november 2023, 23/1521 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellant per 7 juni 2022 geen WIAuitkering heeft toegekend, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft K. Aslan, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 19 juni 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Aslan. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door T. van der Weert.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als productiemedewerker voor 40 uur per week. Op 9 juni 2020 heeft hij zich ziekgemeld met psychische en lichamelijke klachten. Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 september 2022. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 29,35%. Het Uwv heeft met een besluit van 19 september 2022 geweigerd appellant met ingang van 7 juni 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Met een besluit van 6 juni 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht en dat er geen aanleiding is voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 7 september 2023 inzichtelijk gemotiveerd waarom hij in wat appellant heeft aangevoerd, de door hem overgelegde medische gegevens en het rapport van Van Arkel geen aanleiding ziet om meer beperkingen aan te nemen voor de psychische en fysieke klachten en waarom er geen aanleiding bestaat om een urenbeperking aan te nemen. Ook heeft hij toegelicht dat de verzekeringsarts die voor het deskundigenoordeel van 2 februari 2022 is ingeschakeld, appellant niet heeft gezien en is afgegaan op de gegevens van de bedrijfsarts. Zijn conclusie dat appellant toen geen of marginale benutbare mogelijkheden had is volgens hem niet conform het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten onderbouwd. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en ziet geen aanleiding een onafhankelijke deskundige te benoemen. Uitgaande van de juistheid van de FML, is het naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk dat appellant met ingang van 7 juni 2022 in staat is om de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de bevindingen uit het rapport van 24 juli 2023 van de door hem ingeschakelde verzekeringsarts Van Arkel. Het feit dat de bevindingen van Van Arkel tegenstijdig zijn aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, had de rechtbank aanleiding moeten geven om een deskundige te benoemen. Appellant verzoekt de Raad om dit alsnog te doen. Onder verwijzing naar het rapport van Van Arkel heeft appellant herhaald dat in de FML van 11 september 2022 meer en zwaardere beperkingen moeten worden opgenomen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren evenals een urenbeperking van 20 uur per week en 4 uur per dag. Appellant heeft er hierbij op gewezen dat Van Arkel de urenbeperking op grond van de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid heeft toegekend vanwege het gebrek aan energie door de depressieve stoornis. Appellant had immers op de datum in geding slaapklachten en energetische klachten en werd hiervoor al langer behandeld. Ook blijkt volgens appellant uit de brief van 22 december 2021 van de behandelaar bij Mediant dat de psychische klachten zijn verergerd. Ten slotte stelt appellant dat rekening moet worden gehouden met het oordeel van de bedrijfsarts dat hij volledig arbeidsongeschikt is en dat de functionele mogelijkheden zoals de bedrijfsarts deze heeft vastgesteld, zijn bevestigd in het deskundigenoordeel van de verzekeringsarts van 1 februari 2022.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de WIA-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
Appellant heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de bevindingen van de door hem ingeschakelde verzekeringsarts Van Arkel en dat de rechtbank in het rapport van Van Arkel aanleiding had moeten zien om een onafhankelijke deskundige te benoemen, omdat de conclusies van Van Arkel tegenstrijdig zijn aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank heeft beoordeeld of het rapport van Van Arkel twijfel heeft doen ontstaan aan de medische beoordeling. De rechtbank heeft aan de hand van de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep uitvoerig gemotiveerd waarom het rapport van Van Arkel geen aanleiding vormt voor twijfel en is daarbij ingegaan op de informatie van de behandelaar bij Mediant en op wat appellant heeft aangevoerd over de bevindingen van de bedrijfsarts en het deskundigenoordeel. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Omdat er geen twijfel bestaat aan de juistheid van de medische beoordeling, ziet ook de Raad geen reden om een deskundige te benoemen.
Arbeidskundige beoordeling
4.3.
Wat appellant heeft aangevoerd geeft, uitgaande van de juistheid van de FML, geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor hem niet geschikt zijn.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellant een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2024.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) E.X.R. Yi