ECLI:NL:CRVB:2024:1440
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering toekenning WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant per 10 maart 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant betwist deze beslissing en stelt dat hij geen benutbare mogelijkheden heeft om de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op een zitting op 19 juni 2024, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. P.F. Wolbers, en het Uwv werd vertegenwoordigd door T. van der Weert.
De Raad heeft vastgesteld dat appellant voor het laatst als vrachtwagenchauffeur heeft gewerkt en zich op 15 maart 2018 ziek heeft gemeld met psychische klachten. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering heeft het Uwv onderzoek gedaan, waaruit bleek dat appellant beperkingen heeft, maar dat hij geschikt is voor de geselecteerde functies. Het Uwv heeft op 20 juni 2022 besloten om de WIA-uitkering te weigeren, wat door appellant werd bestreden. De rechtbank Overijssel heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat appellant heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan.
De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelt dat er geen reden is om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv. De verzekeringsarts heeft in zijn rapporten gemotiveerd waarom appellant niet voldoet aan de criteria voor het aannemen van geen benutbare mogelijkheden. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en dat de weigering van de WIA-uitkering in stand blijft. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en griffierecht.