ECLI:NL:CRVB:2024:1440

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
22 juli 2024
Zaaknummer
23/3075 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant per 10 maart 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant betwist deze beslissing en stelt dat hij geen benutbare mogelijkheden heeft om de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op een zitting op 19 juni 2024, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. P.F. Wolbers, en het Uwv werd vertegenwoordigd door T. van der Weert.

De Raad heeft vastgesteld dat appellant voor het laatst als vrachtwagenchauffeur heeft gewerkt en zich op 15 maart 2018 ziek heeft gemeld met psychische klachten. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering heeft het Uwv onderzoek gedaan, waaruit bleek dat appellant beperkingen heeft, maar dat hij geschikt is voor de geselecteerde functies. Het Uwv heeft op 20 juni 2022 besloten om de WIA-uitkering te weigeren, wat door appellant werd bestreden. De rechtbank Overijssel heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat appellant heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan.

De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelt dat er geen reden is om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv. De verzekeringsarts heeft in zijn rapporten gemotiveerd waarom appellant niet voldoet aan de criteria voor het aannemen van geen benutbare mogelijkheden. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en dat de weigering van de WIA-uitkering in stand blijft. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en griffierecht.

Uitspraak

23/3075 WIA
Datum uitspraak: 17 juli 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 29 september 2023, 23/608 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellant per 10 maart 2022 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij geen benutbare mogelijkheden. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. P.F. Wolbers, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 19 juni 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Wolbers. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door T. van der Weert.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als vrachtwagenchauffeur voor gemiddeld 33,98 uur per week. Op 15 maart 2018 heeft hij zich ziekgemeld met psychische klachten. Hij heeft vervolgens afwisselend uitkeringen ontvangen op grond van de Ziektewet en Werkloosheidswet.
1.2.
Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 24 mei 2022. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant geschikt is voor drie functies die eerder in het kader van de Eerstejaars Ziektewet-beoordeling zijn geduid, maar ook voor zijn laatste werk als vrachtwagenchauffeur. Het Uwv heeft met een besluit van 20 juni 2022 geweigerd appellant met ingang van 10 maart 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Met een besluit van 20 januari 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft meer beperkingen aangenomen in de rubrieken persoonlijk functioneren en sociaal functioneren en heeft deze beperkingen neergelegd in een gewijzigde FML van 4 januari 2023. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat appellant niet geschikt is voor zijn werk als vrachtwagenchauffeur en heeft op basis van de gewijzigde FML voor appellant nieuwe functies geselecteerd. Hij heeft de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 17,8%.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank is van oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is verricht en ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling en de daarbij behorende FML. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 4 januari 2023 gemotiveerd waarom er aanleiding is om de FML op de onderdelen persoonlijk functioneren en sociaal functioneren aan te vullen en niet op de andere onderdelen. Verder heeft hij gemotiveerd waarom appellant niet voldoet aan de criteria voor het aannemen van geen benutbare mogelijkheden en aan de hand van de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid uitgelegd waarom geen sprake is van een verminderde beschikbaarheid. Verder heeft hij in zijn rapport van 25 augustus 2023, toegelicht waarom de beroepsgronden en de daarbij overgelegde medische informatie geen aanleiding vormen om een gewijzigd standpunt in te nemen. Hierbij heeft hij aan de hand van de door appellant genoemde richtlijn voor verzekeringsartsen ‘Opname in Ziekenhuis of Instelling, Bedlegerigheid, ADL-afhankelijkheid en Onvermogen tot Persoonlijk en Sociaal Functioneren (OPSF)’, toegelicht dat geen sprake is van onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren. Het rapport van PACT van 16 augustus 2022 biedt volgens de rechtbank geen aanknopingspunten voor twijfel, omdat uit dit rapport niet valt af te leiden dat appellant geen benutbare mogelijkheden heeft en niet aan het arbeidsproces kan deelnemen. In de FML van 4 januari 2023 is al rekening gehouden met de bevindingen uit dit rapport dat appellant is gebaat bij structuur en regelmaat, weinig tijdsdruk en afgebakende taken. Ten slotte ziet de rechtbank, uitgaande van de juistheid van de aangepaste FML, geen grond voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht niet geschikt zijn voor appellant.
Het standpunt van appellant
3.1
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat hij geen benutbare mogelijkheden tot het verrichten van arbeid heeft en niet in staat is om aan het arbeidsproces deel te nemen. Hij heeft hierbij nogmaals gewezen op de in beroep overgelegde brieven van Mediant van 8 februari 2023 en 1 juni 2023, de richtlijn OPSF en informatie over autismespectrumstoornis.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de WIA-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
In hoger beroep is uitsluitend in geschil of bij appellant per 10 maart 2022 sprake was van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt, dat hij geen benutbare mogelijkheden heeft, herhaald en daarvoor in essentie dezelfde aangevoerd die hij ook in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden besproken en is gemotiveerd tot het oordeel gekomen dat deze gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Hieraan voegt de Raad toe dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 25 augustus 2023 ook de brieven van Mediant heeft besproken en heeft toegelicht dat de inhoud van die informatie niet wijst op zware beperkingen. Appellant heeft een vast dagritme en dit blijkt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook uit het onderzoek van de verzekeringsarts van 24 mei 2022. Appellant heeft ter zitting gesteld dat zijn behandelaar bij Mediant telefonisch heeft bevestigd dat zijn beperkingen zodanig zijn dat hij niet kan werken, maar appellant heeft dit niet met stukken onderbouwd.
Arbeidskundige beoordeling
4.3.
Wat appellant heeft aangevoerd geeft, uitgaande van de juistheid van de FML, geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor hem niet geschikt zijn.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellant een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2024.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) E.X.R. Yi