ECLI:NL:CRVB:2024:144

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
25 januari 2024
Zaaknummer
21 / 3622 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkeringen en de beoordeling van belastbaarheid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW) uitkeringen van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die als heftruckchauffeur werkte, heeft zich op 12 maart 2018 ziekgemeld en ontving vanaf 28 mei 2018 een ZW-uitkering. Het Uwv heeft op 13 september 2019 vastgesteld dat appellant per 14 oktober 2019 geen recht meer had op een ZW-uitkering, omdat hij in staat werd geacht om meer dan 65% van zijn eerdere loon te verdienen. Appellant was niet meer in staat om zijn eigen werk te verrichten, maar kon wel andere functies vervullen, zoals productiemedewerker en machinebediende. Na een nieuwe ziekmelding op 9 april 2020 heeft het Uwv opnieuw vastgesteld dat appellant met ingang van 22 juni 2020 weer arbeidsgeschikt was.

Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het Uwv en is in beroep gegaan bij de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald, maar de Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de verzekeringsgeneeskundige onderzoeken zorgvuldig zijn uitgevoerd en dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat appellant meer beperkingen heeft dan vastgesteld. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het Uwv de beëindiging van de ZW-uitkeringen terecht heeft gehandhaafd. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten omdat het hoger beroep niet slaagt.

Uitspraak

21/3622 ZW
Datum uitspraak: 25 januari 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 27 augustus 2021, 20/5208 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de ZW-uitkeringen van appellant heeft beëindigd. Volgens appellant was hij door zijn medische beperkingen niet in staat de geselecteerde functies te vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en oordeelt dat het Uwv de eerder toegekende ZW-uitkeringen terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 13 september 2019 heeft het Uwv de uitkering die appellant ontving op grond van de Ziektewet (ZW) beëindigd. Daarna heeft appellant zich opnieuw ziekgemeld en een ZWuitkering ontvangen. Met een besluit van 19 juni 2020 heeft het Uwv die
ZW-uitkering beëindigd.
Appellant heeft tegen de besluiten van 13 september 2019 en 19 juni 2020 bezwaar gemaakt. Met een besluit van 28 augustus 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv de beëindigingen van de ZWuitkeringen gehandhaafd.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. F. Folkers, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend, waarop het Uwv heeft gereageerd.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 14 december 2023. Voor appellant is mr. Folkers verschenen. Ook was de begeleider van appellant, de heer [naam], aanwezig. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. Geldof.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant is werkzaam geweest als heftruckchauffeur voor gemiddeld 31,85 uur per week. Met ingang van 12 maart 2018 heeft appellant zich ziekgemeld. Appellant was tot
27 mei 2018 in dienst bij [Naam B.V.] . Met ingang van 28 mei 2018 heeft het Uwv appellant een ZWuitkering toegekend.
1.2.
In het kader van een zogeheten eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 13 september 2019 vastgesteld dat appellant per
14 oktober 2019 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering, omdat hij meer dan 65% kon verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Appellant werd niet meer in staat geacht tot het verrichten van zijn arbeid als heftruckchauffeur, maar wel tot het vervullen van de functies van productiemedewerker textiel (SBC-code 272043), textielproductenmaker (SBC-code 111160) en machinebediende (SBC-code 271093). Aanvullend zijn ook nog de functies van medewerker tuinbouw (SBC-code 111010) en besteller post/pakketten
(SBC-code 282102) geselecteerd.
1.3.
Na beëindiging van de ZW-uitkering per 14 oktober 2019 heeft het Uwv appellant een uitkering op grond van de Werkloosheidswet toegekend. Vervolgens heeft appellant zich met ingang van 9 april 2020 ziekgemeld. Naar aanleiding van deze ziekmelding heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden en heeft een verzekeringsarts telefonisch met appellant gesproken. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat de belastbaarheid van appellant niet is veranderd ten opzichte van de EZWb en dat appellant met ingang van 22 juni 2020 geschikt is voor alle bij de EZWb geselecteerde functies. Met een besluit van 19 juni 2020 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 22 juni 2020 weer arbeidsgeschikt is.
1.4.
Bij besluit van 28 augustus 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 13 september 2019 en 19 juni 2020 ongegrond verklaard. Aan dit besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
2.1.
Met betrekking tot de EZWb heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsgeneeskundige onderzoeken op zorgvuldige wijze hebben plaatsgevonden en dat niet is gebleken dat de verzekeringsartsen een onvolledig beeld hebben gehad van de medische situatie van appellant. Volgens de rechtbank hebben de verzekeringsartsen voldoende gemotiveerd dat uit de onderzoeksbevindingen en uit de informatie van de behandelend sector niet blijkt dat sprake is van ernstige psychiatrische problemen en ook niet van psychopathologie, een neurologische aandoening of een verstandelijke handicap. Daarom bestaat geen aanleiding om meer beperkingen aan te nemen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren. Ook bestaat geen aanleiding appellant beperkt te achten op het gebruik van een computer of ten aanzien van het autorijden, nu daar geen medische aandoening aan ten grondslag ligt. Rekening is gehouden met de pijnklachten van appellant door beperkingen aan te nemen op de items langdurig lopen en staan en op zwaar tillen en dragen. Ook is bepaald dat appellant dient te lopen op gelijke vloeren zonder veel onregelmatigheden. Verder is volgens de rechtbank voldoende toegelicht waarom appellant niet in aanmerking komt voor een urenbeperking. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het Uwv de functionele mogelijkheden van appellant in het kader van de EZWb correct heeft vastgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft volgens de rechtbank vervolgens voldoende inzichtelijk gemotiveerd dat de belasting van de geselecteerde functies de mogelijkheden van appellant niet overschrijdt.
2.2.
Met betrekking tot de ziekmelding met ingang van 9 april 2020 heeft de rechtbank overwogen dat hiervoor de in het kader van de EZWb opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst en de daarop gebaseerde functies het uitgangspunt vormen. Vervolgens heeft de rechtbank overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is geweest en dat afdoende is gemotiveerd dat de belastbaarheid van appellant niet veranderd was ten opzichte van de EZWb, zodat hij voldoende belastbaar is om de in het kader van de EZWb geselecteerde functies te verrichten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft voor zijn gronden verwezen naar wat hij in beroep en bezwaar naar voren heeft gebracht. Aanvullend heeft appellant tegen de aangevallen uitspraak aangevoerd dat de in beroep overgelegde medische informatie die dateert van na de datum in geding, verduidelijking geeft over zijn standpunt dat de beperkingen te licht zijn, dan wel ten onrechte niet door verweerder zijn meegenomen. Ter verdere onderbouwing heeft appellant in hoger beroep stukken overgelegd die zien op afspraken bij onder meer de radioloog, de fysiotherapeut, de orthopedisch chirurg, een aanvraagformulier voor hulpmiddelen en informatie van de bedrijfsarts en Bergman Clinics.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank het bestreden besluit terecht in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad oordeelt dat dit zo is en dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Ter onderbouwing van zijn stellingen heeft appellant in hoger beroep verwezen naar wat hij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd. Het is aan appellant om in hoger beroep gemotiveerd en specifiek aan te voeren waarom hij het niet eens is met de aangevallen uitspraak over het bestreden besluit. De verwijzing naar het bezwaar- en beroepschrift wordt niet als een gemotiveerde en specifieke betwisting opgevat. Daarop is immers gereageerd in de aangevallen uitspraak. De aanvullende gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van de gronden in beroep. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak gemotiveerd besproken en afgewezen. Appellant heeft in hoger beroep geen medische gegevens ingebracht die tot een ander oordeel leiden dan de rechtbank heeft gegeven. Daaraan wordt nog het volgende toegevoegd.
4.2.
De stukken die appellant in hoger beroep heeft overgelegd dateren van na de datum in geding en hebben ook betrekking op de situatie na de datum in geding. Anders dan appellant stelt geven deze stukken geen informatie over zijn medische situatie op 14 oktober 2019 of
22 juni 2020, zodat deze stukken geen onderbouwing geven voor verdergaande beperkingen zoals door appellant gewenst. Dit geldt evenzeer voor de stukken die appellant in beroep heeft overgelegd en die ook niet zien op zijn medische situatie op 14 oktober 2019 of 22 juni 2020.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindigingen van de ZW-uitkeringen per 14 oktober 2019 en per 22 juni 2020 in stand blijven.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2024.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) E.X.R. Yi