ECLI:NL:CRVB:2024:1428

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juli 2024
Publicatiedatum
18 juli 2024
Zaaknummer
24/175 AW-W
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling verzoek om wraking in hoger beroep tegen de gemeente Lansingerland

In deze zaak heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen rechter 1, Y. Sneevliet, in het kader van zijn hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Verzoeker heeft zijn verzoek om wraking onderbouwd met de stelling dat zijn vertrouwen in een eerlijk proces is geschaad door de verlenging van de termijn voor het indienen van een verweerschrift door rechter 1. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het verzoek om wraking niet-ontvankelijk is, omdat het doel van het verzoek al was bereikt. De Raad heeft verzoeker namelijk meegedeeld dat rechter 2, H. Lagas, de zaak op 28 augustus 2024 zal behandelen. Hierdoor heeft verzoeker geen belang meer bij de beoordeling van het wrakingsverzoek tegen rechter 1. De Raad heeft ook overwogen dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing is genomen door de meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep en is openbaar uitgesproken op 15 juli 2024.

Uitspraak

24/175 AW-W
Datum beslissing: 15 juli 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 december 2023, 22/6028, in een geding tussen verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lansingerland (college).
Bij brief van 13 februari 2024 heeft de Raad het college in de gelegenheid gesteld binnen zes weken een verweerschrift in te dienen. Bij brief van 4 maart 2024 heeft de Raad in antwoord op een brief van verzoeker meegedeeld dat het college op 13 februari 2024 in de gelegenheid is gesteld om een verweerschrift in te dienen. Deze brief is in kopie naar het college gezonden. Bij brief van 29 maart 2024 heeft de Raad het college aan de brief van 13 februari 2024 herinnerd en gevraagd het verweerschrift alsnog binnen vier weken in te dienen. Het college heeft daarop bij brief van 29 maart 2024 meegedeeld dat de brief van 13 februari 2024 nooit is ontvangen, althans nooit bij de binnenkomende post is ontvangen, en dat het college tot op heden onbekend is met de gronden van het hoger beroep. Daarom heeft het college verzocht om toezending van die gronden en om een nadere termijn voor het indienen van het verweerschrift en voor het eventueel instellen van (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep. Bij brief van 5 april 2024 heeft de Raad de termijn voor het indienen van een verweerschrift en het instellen van incidenteel hoger beroep verlengd tot en met 6 mei 2024. Deze beslissing is in het kader van het vooronderzoek genomen door Y. Sneevliet (rechter 1).
Bij brief van 12 april 2024 heeft verzoeker zich, naar aanleiding van het verleende uitstel, beklaagd over de “schaamteloze vertoning” van het college en verzocht om een spoedige behandeling van de zaak.
Bij brief van 22 april 2024 heeft de Raad verzoeker bericht dat hij voornemens is de zaak te behandelen op de zitting van 28 augustus 2024.
Het college heeft op 26 april 2024 een verweerschrift ingediend. Er is geen incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 21 mei 2024 heeft verzoeker de Raad gevraagd of zijn klacht is ontvangen, wat de procedure voor zijn klacht is en welke rechter zijn zaak behandelt.
Bij brief van 28 mei 2024 heeft de Raad verzoeker meegedeeld dat de Raad de brief van 12 april 2024 heeft opgevat als verzoek om de zaak spoedig te behandelen, dat de zaak met voorrang is geagendeerd voor de zitting van 28 augustus 2024, en dat de zaak zal worden behandeld door H. Lagas (rechter 2). Verder heeft de Raad meegedeeld dat als verzoeker alsnog wenst dat de brief van 12 april 2024 wordt opgevat als een officiële klacht, de brief wordt doorgestuurd naar de klachtfunctionaris.
Bij brief van 7 juni 2024 heeft verzoeker naar aanleiding van de brieven van 5 april 2024 en 28 mei 2024 verzocht om wraking van rechter 1.
Bij brief van 14 juni 2024 heeft rechter 1 op het verzoek gereageerd en te kennen gegeven niet in de wraking te berusten.
Bij e-mailbericht van 5 juli 2024 heeft verzoeker het verzoek om wraking nader toegelicht.
Verzoeker en rechter 1 zijn uitgenodigd om te worden gehoord ter zitting van de wrakingskamer op 5 juli 2024. Zij hebben meegedeeld niet te zullen verschijnen.

OVERWEGINGEN

1. Verzoeker heeft aan zijn verzoek om wraking ten grondslag gelegd dat zijn vertrouwen in een eerlijk proces is verdwenen door de brieven van 5 april 2024 en 28 mei 2024. Het beroep van verzoeker tegen zijn strafontslag uit 2010 is destijds bij de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard wegens niet-verschoonbare termijnoverschrijding. De Raad heeft die uitspraak toen bevestigd. Verzoeker wordt keer op keer de formele rechtskracht tegengeworpen, termijnen zijn heilig. Hier staat tegenover dat rechter 1 een termijn voor het college ongemotiveerd heeft verlengd. Verzoeker wil dat de wrakingskamer beoordeelt of rechter 1 onpartijdig is en dus geen relatie heeft met (de gemachtigde van) het college in de breedste zin des woords.
2. Bij een verzoek om wraking moet de wrakingskamer beoordelen of de rechter die de zaak behandelt moet worden vervangen door een andere rechter. Verzoeker kan met zijn verzoek om wraking dus hooguit bereiken dat rechter 1 niet langer betrokken zal zijn bij de behandeling van zijn hoger beroep. Dat doel is reeds bereikt, nu de Raad verzoeker bij brief van 28 mei 2024 heeft meegedeeld dat rechter 2 het hoger beroep van verzoeker op 28 augustus 2024 op zitting zal behandelen. Dat betekent dat verzoeker geen belang heeft bij een beoordeling van het verzoek om wraking van rechter 1 door de wrakingskamer. Het verzoek om wraking zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
3. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek om wraking niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is gegeven door E.J.M. Heijs als voorzitter en O.L.H.W.I. Korte en M. Wolfrat als leden, in tegenwoordigheid van F. Sporrel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2024.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) F. Sporrel