ECLI:NL:CRVB:2024:142

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
25 januari 2024
Zaaknummer
23 / 1262 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering wegens gebrek aan toegenomen beperkingen binnen vijf jaar

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een WIA-uitkering toe te kennen. Het Uwv heeft op 2 februari 2022 besloten dat appellant geen recht heeft op een uitkering, omdat er op 17 juni 2021 of eerder geen sprake was van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na 22 januari 2021. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft zijn standpunt gehandhaafd. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna appellant hoger beroep heeft ingesteld.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 20 december 2023 behandeld. Appellant, bijgestaan door zijn advocaat mr. J.G. Wattilete, heeft aangevoerd dat zijn rugklachten en psychische klachten zijn toegenomen. De Raad heeft echter geoordeeld dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend. De Raad volgt de argumentatie van het Uwv en de rechtbank, waarbij wordt gesteld dat er geen nieuwe medische gegevens zijn die een toename van de beperkingen onderbouwen. De Raad concludeert dat de eerdere beoordeling van de arbeidsongeschiktheid correct was en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

De Raad heeft vastgesteld dat appellant geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat er geen toegenomen beperkingen zijn vastgesteld binnen de relevante termijn. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of het griffierecht.

Uitspraak

23/1262 WIA
Datum uitspraak: 25 januari 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 maart 2023, 22/3457 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 2 februari 2022 heeft het Uwv geweigerd appellant een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen omdat bij appellant op 17 juni 2021 of eerder geen sprake is van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na 22 januari 2021. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 3 juni 2022 (bestreden besluit) bij de weigering van de uitkering gebleven.
Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. J.G. Wattilete, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 20 december 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Wattilete. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door R.D. van de Heuvel.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht aan appellant geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat bij appellant op 17 juni 2021 of eerder geen sprake is van toegenomen beperkingen in de zin van artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA uit dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na 22 januari 2021. Volgens appellant heeft hij meer beperkingen door zijn rugklachten en zijn psychische klachten dan het Uwv heeft aangenomen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als allround magazijnmedewerker voor 40 uur per week. Op 25 januari 2019 heeft hij zich na een ongeval ziekgemeld met rugklachten. Bij besluit van 30 maart 2021 heeft het Uwv geweigerd appellant met ingang van 22 januari 2021 een WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toe te kennen, omdat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid minder is dan 35%. Appellant heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.
1.2.
Appellant heeft op 9 juni 2021 bij het Uwv gemeld dat hij toegenomen rugklachten heeft met ingang van 25 januari 2019. Na onderzoek door een verzekeringsarts van het Uwv heeft het Uwv bij besluit van 2 februari 2022 geweigerd appellant een WIA-uitkering toe te kennen, omdat de beperkingen van appellant uit dezelfde oorzaak niet zijn toegenomen binnen vijf jaar na de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling per 22 januari 2021.
1.3.
In de bezwaarfase heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep onderzoek gedaan en een rapport opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt en het bezwaar ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig is geweest. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende heeft gemotiveerd dat uit de door appellant overgelegde CIR-screening van 7 februari 2023 niet blijkt van een toename van de beperkingen van appellant per 17 juni 2021. De psychische klachten die in die CIR-screening worden beschreven zijn nieuwe klachten die pas ruim na die datum kenbaar zijn gemaakt.
Het hoger beroep van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft onder verwijzing naar de gronden in bezwaar en beroep, tegen de uitspraak aangevoerd dat op
22 januari 2021 al psychische beperkingen aan de orde waren en dat deze zijn toegenomen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om per 17 juni 2021 of eerder geen WIA-uitkering toe te kennen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, staan in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
Toegenomen beperkingen vanwege rugklachten door rugklachten?
4.3.1.
Appellant heeft onder verwijzing naar de gronden in bezwaar en beroep aangevoerd dat zijn rugklachten en de beperkingen die hij daarvan heeft na 22 januari 2021 zijn toegenomen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.3.2.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank over de rugklachten van appellant, en ook de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid. Het Uwv heeft met de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 1 juni 2022, 9 december 2022 en 28 februari 2023 deugdelijk gemotiveerd dat er geen nieuwe medische gegevens zijn, die een toename van de beperkingen door de rugklachten onderbouwen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft afdoende toegelicht dat de klachten op locomotorisch gebied nooit exact hetzelfde zijn in de tijd; er is altijd enige pijnvariatie door bijvoorbeeld wat meer/minder bewegen, wat langer/korter slapen, wat meer/minder belasting. Tot een essentieel andere belastbaarheid leidt dit niet; de opgestelde FML van 1 maart 2021 (geldig vanaf 21 januari 2021) houdt rekening met de duurzame en meestal voorkomende belastbaarheid. Er zijn bij appellant geen nieuwe medische feiten/gebreken geconstateerd die leiden tot het aannemen van een andere belastbaarheid op 17 juni 2021. Deze blijken ook niet uit de CIR-rapporten van 7 februari 2023 en 6 juli 2023. In het rapport van 6 juli 2023 is een mogelijke toename van de rugpijn beschreven en wordt verwezen naar recent onderzoek. In het midden kan blijven of dat leidt tot extra beperkingen omdat het gaat om informatie die ziet op twee jaar na de datum in geding.
Toegenomen beperkingen door psychische klachten?
4.4.1.
Appellant heeft verder aangevoerd dat ook op 22 januari 2021 al sprake was van psychische klachten en dat deze op 17 juni 2021 waren toegenomen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.4.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft met het rapport van 18 december 2023 overtuigend gemotiveerd dat uit het CIR-rapport van 7 februari 2023 geen ernstiger psychische klachten blijken dan die aanwezig waren op 22 januari 2021. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nog opgemerkt dat uit het rapport van de primaire verzekeringsarts van 31 januari 2022 over de toegenomen klachten blijkt dat appellant zelf aanhoudende (en geen toegenomen) psychische (en fysieke) klachten claimt en dat de bevindingen bij het psychisch onderzoek naar aanleiding van de toegenomen klachten overeenstemmen met die in maart 2021 ten behoeve van de WIA-beoordeling per 22 januari 2021.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering om aan appellant per 17 juni 2021 of eerder een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Appellant krijgt geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.R. van der Velde, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2024.
(getekend) W.R. van der Velde
(getekend) S.C. Scholten
Bijlage
Artikel 55 van de Wet WIA
1. Indien op de dag, bedoeld in artikel 54, tweede lid, geen recht op een WGA-uitkering is ontstaan, ontstaat het recht op een WGA uitkering op de dag dat de verzekerde gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, indien hij op de dag daaraan voorafgaand:
a. recht had op een arbeidsongeschiktheidsuitkering;
b. minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid intreedt binnen vijf jaar na:
1°. de in artikel 54, tweede lid, bedoelde dag en voortkomt uit dezelfde oorzaak als op grond waarvan hij gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid; of
2°. de in artikel 49 bedoelde dag en voortkomt uit dezelfde oorzaak als op grond waarvan hij eerder recht had op een arbeidsongeschiktheidsuitkering; of
c. minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid intreedt binnen vier weken na:
1°. de in artikel 54, tweede lid, bedoelde dag en voortkomt uit een andere oorzaak dan op grond waarvan hij gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid; of
2°. de in artikel 49 bedoelde dag en voortkomt uit een andere oorzaak dan op grond waarvan hij eerder recht had op een arbeidsongeschiktheidsuitkering.
2. Het recht op een WGA-uitkering ontstaat niet indien een uitsluitingsgrond als bedoeld in artikel 43, onderdeel a, onder 2°, d, e, f of i zich voordoet.
3. Het recht op een WGA-uitkering ontstaat alsnog op de dag dat geen van de uitsluitingsgronden als bedoeld in artikel 43, onderdeel a, onder 2°, d, e, f of i zich meer voordoet binnen vijf jaar na de in artikel 54, tweede lid, of artikel 49 bedoelde dag, mits de verzekerde op die dag gedeeltelijk arbeidsgeschikt is.