Uitspraak
14 december 2023, 23/2601
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. C.F.M. van den Ekart, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De Centrale Raad van Beroep heeft op 11 juli 2024 uitspraak gedaan in de zaak met nummer 24/198 ZW. Het beroepschrift dat door appellante is ingediend, bevatte echter geen gronden. Volgens artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient een beroepschrift de gronden van het beroep te bevatten. Deze bepaling is ook van toepassing op hoger beroep, zoals vermeld in artikel 6:24 van de Awb.
De gemachtigde van appellante is in de gelegenheid gesteld om het verzuim te herstellen. Dit is gedaan door middel van een brief van 16 februari 2024, waarin een termijn van vier weken werd gegeven. Deze termijn is ongebruikt verstreken. Vervolgens is er op 18 maart 2024 een aangetekende brief verzonden, waarin opnieuw een termijn van vier weken werd gesteld om de beroepsgronden in te dienen. Ook deze termijn is niet benut. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat er geen redenen zijn aangevoerd die een verontschuldiging voor het verzuim rechtvaardigen.
Gelet op het ontbreken van beroepsgronden heeft de Centrale Raad van Beroep het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is openbaar gedaan en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Belanghebbenden kunnen binnen zes weken na verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen.