ECLI:NL:CRVB:2024:1402
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake gedeeltelijke afwijzing aanvraag maatwerkvoorziening WMO15 voor ophoging garagevloer
In deze zaak heeft appellant, geboren in 1952 en beperkt in zijn mobiliteit, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel. De rechtbank had op 13 januari 2023 het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij het college van burgemeester en wethouders van Twenterand had besloten om de aanvraag voor het ophogen van de garagevloer gedeeltelijk af te wijzen. Appellant had een aanvraag ingediend voor een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) om een badkamer op de begane grond te realiseren. Het college had weliswaar goedgekeurd dat er een badkamer in de garage zou komen, maar weigerde de ophoging van de gehele garagevloer, wat appellant als noodzakelijk beschouwde.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op een zitting van 23 mei 2024, waar appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. K. Wevers. Het college werd vertegenwoordigd door mr. C. Ruijs en H.J.M. van Rijswijk. De Raad oordeelde dat het college terecht had besloten om de ophoging van de garagevloer voor het gedeelte waar de badkamer niet gerealiseerd wordt, af te wijzen. De Raad verwees naar de uitspraak van de rechtbank en concludeerde dat er geen concrete toezegging was gedaan door de wethouder tijdens een gesprek op 27 november 2020, waar appellant op doelde. De Raad bevestigde dat de gehele ophoging van de garagevloer niet noodzakelijk was voor het gebruik van de badkamer en dat de rechtbank de beroepsgronden van appellant afdoende had besproken.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, en appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, aangezien het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 4 juli 2024.