ECLI:NL:CRVB:2024:1395

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 juli 2024
Publicatiedatum
15 juli 2024
Zaaknummer
23/848 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag maatwerkvoorziening dagbesteding op basis van gebruik algemene voorziening

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1952, op 23 juni 2021 een aanvraag ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam voor een maatwerkvoorziening voor dagbesteding in de vorm van een persoonsgebonden budget. Het college heeft deze aanvraag op 9 september 2021 afgewezen, met als reden dat appellante gebruik kan maken van een algemene voorziening. Deze afwijzing is door de rechtbank Rotterdam op 31 januari 2023 bevestigd, waarna appellante in hoger beroep is gegaan.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 4 juli 2024 behandeld. Tijdens de zitting op 23 mei 2024 heeft mr. E. Kafa, advocaat van appellante, het woord gevoerd. Het college werd vertegenwoordigd door mr. A. Wintjes en G. van Ettinger. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder het feit dat appellante de Nederlandse taal niet goed beheerst en daarom de voorkeur geeft aan dagbesteding met andere Spaanstaligen.

De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat appellante gebruik kan maken van de algemene voorzieningen die door het college worden aangeboden. De Raad heeft de argumenten van appellante, waaronder haar taalbeheersing en voorkeur voor een specifieke culturele omgeving, niet overtuigend genoeg geacht om de afwijzing van de aanvraag te herzien. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat appellante geen recht heeft op vergoeding van proceskosten of griffierecht, aangezien het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

23/848 WMO15
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 31 januari 2023, 22/1002 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 4 juli 2024

SAMENVATTING

De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank dat het college de aanvraag van appellante om een maatwerkvoorziening voor dagbesteding heeft mogen afwijzen, omdat zij gebruik kan maken van een algemene voorziening.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. E. Kafa, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 23 mei 2024. Voor appellante is mr. Kafa verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Wintjes en G. van Ettinger.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Namens appellante, geboren in 1952, is op 23 juni 2021 bij het college een melding gedaan voor een maatwerkvoorziening voor dagbesteding, te verstrekken in de vorm van een persoonsgebonden budget. Naar aanleiding hiervan heeft het college onderzoek gedaan naar de situatie van appellante. De bevindingen zijn neergelegd in een ondersteuningsplan. Met het ondertekenen van het ondersteuningsplan heeft appellante de melding omgezet in een aanvraag.
1.2.
Bij besluit van 9 september 2021, gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 18 januari 2022 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellante afgewezen. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat appellante voor dagbesteding gebruik kan maken van een algemene voorziening.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft – onder meer – geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante voor dagbesteding gebruik kan maken van algemene voorzieningen in de vorm van activiteiten bij de [organisatie 1], de Stichting [stichting] 010. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat de beperkingen die zij ondervindt in de zelfredzaamheid en participatie niet met gebruikmaking van deze algemene voorzieningen kunnen worden verminderd of weggenomen. De stelling dat zij de Nederlandse taal niet machtig is en dat zij daarom de voorkeur geeft aan activiteiten met andere Spaanstaligen is onvoldoende grond voor de conclusie dat de door het college aangeboden algemene voorzieningen niet passend zijn voor appellante. Dat appellante de voorkeur geeft aan dagbesteding in het gezelschap van andere Spaanstaligen is begrijpelijk, maar maakt niet dat het college gehouden is hiervoor een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 te verstrekken.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft – samengevat – aangevoerd dat de door het college genoemde algemene voorzieningen niet passend zijn voor haar. Appellante spreekt de Nederlandse taal niet. Appellante wenst in aanmerking te komen voor dagbesteding bij [organisatie 2], waar zij andere Spaanstaligen en cultuurgenoten uit het Caribisch gebied kan ontmoeten.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De rechtbank is op de in de aangevallen uitspraak weergegeven overwegingen tot het oordeel gekomen dat het college afdoende heeft gemotiveerd dat appellante voor dagbesteding gebruik kan maken van een algemene voorziening, zoals de [organisatie 1]. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de daartoe gegeven overwegingen. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
4.2.
In wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd ziet de Raad geen aanknopingspunten voor een andersluidend oordeel dan waartoe de rechtbank is gekomen. De stelling van appellante dat zij de Nederlandse taal niet beheerst en daardoor onvoldoende aansluiting vindt bij de deelnemers van de [organisatie 1] en niet kan meedoen met de aangeboden activiteiten, is hiervoor onvoldoende. Ter zitting van de Raad is van de zijde van appellante toegelicht dat zij reeds 40 jaar in Nederland woont. Appellante begrijpt de Nederlandse taal en kan (simpele) vragen beantwoorden. Gelet hierop acht de Raad het aannemelijk dat appellante zich bij de [organisatie 1] verstaanbaar kan maken en kan deelnemen aan de diverse (multiculturele) activiteiten die worden aangeboden. De Raad volgt appellante derhalve niet in haar betoog dat zij voor dagbesteding geen gebruik kan maken van een algemene voorziening, zoals de [organisatie 1].

Conclusie en gevolgen

4.3.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.H. Sanders, in tegenwoordigheid van N. Benhaddou als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2024.
(getekend) K.H. Sanders
(getekend) N. Benhaddou