In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de korpschef van politie. De zaak betreft de afwijzing van een verzoek om smartengeld door betrokkene, die lijdt aan PTSS, op grond van verjaring. Betrokkene had verzocht om erkenning van zijn PTSS als beroepsziekte en om toepassing van de Coulanceregeling PTSS Politie. De Raad oordeelde dat de korpschef de te late melding van betrokkene terecht niet verschoonbaar heeft geacht. Betrokkene was sinds 1997 arbeidsongeschikt en had in 1999 en 2006 PTSS gediagnosticeerd gekregen. De korpschef had eerder een verzoek om smartengeld afgewezen wegens verjaring, en de rechtbank had dit besluit vernietigd, maar de Raad heeft de uitspraak van de rechtbank nu vernietigd. De Raad concludeert dat de korpschef niet verplicht was om betrokkene actief te informeren over de Coulanceregeling, en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De nieuwe beslissing op bezwaar van de korpschef, die een compensatievergoeding had toegekend, wordt ook vernietigd omdat deze was gebaseerd op de vernietigde uitspraak van de rechtbank. De Raad verklaart het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit ongegrond.